XI – Johannis dicht een Oranjelied in 1863

De faculteit Letteren van de Leidse Universiteit bezit een verzameling Nederlandse gedichten. Soms zijn ze gedrukt op een enkel blad, andere zijn in de vorm van kleine boekjes. Tussen de gedichten uit de periode van circa 1850 tot 1870 komt ook een Oranjelied voor, een dichtwerk van Johannis Bontenbal (X1-23). Het boekje van 21 bij 13 cm met een oranje kaft en vier bladzijden tekst is in 1863 door G.B. ‘t Hooft in Rotterdam gedrukt en uitgegeven (zie fig. 45).

Bedoeling van het gedicht

De tekst van het gedicht is op de volgende bladzijde weergegeven. Hieruit valt op te maken waarom Johannis het heeft gemaakt. Er moest geld worden ingezameld voor het in aanbouw zijnde weeshuis in het dorp Huizen in NoordHolland.

Men kan hieruit tevens opmaken dat Johannis begaan was met het lot van de wezen. Dat kwam waarschijnlijk uit zijn persoonlijke ervaring want als hij 11 jaar is, verliest hij zijn moeder. Zijn vader hertrouwt wel maar als Johannis 14 jaar is, overlijdt ook zijn vader. Het is niet bekend of zijn stiefmoeder voor hem heeft kunnen blijven zorgen of dat hij toch in een weeshuis is geplaatst. Een andere reden van zijn betrokkenheid zou kunnen liggen in het feit dat ook zijn vrouw Jannetje van Buul al op 15-jarige leeftijd volledig wees was. Misschien heeft ook zij het leven in een weeshuis meegemaakt.

Invloed van Bernhardi

Wat echter niet duidelijk wordt, is de reden waarom hij zich voor een weeshuis in Huizen heeft ingespannen, een plaats die ver van zijn woonplaats Rotterdam is gelegen. Een reden zou kunnen zijn dat hij beïnvloed is door een zekere J.L. Bernhardi, de schrijver van het wekelijks verschijnende “Zamenspraken”, blaadjes met een sterk religieus karakter.

Deze Bernhardi had in de strenge winter van 1860-1861 in het vissersdorp Huizen grote ellende en armoede aangetroffen. De ergste toestand deed zich voor bij de wezen, en het stichten van een weeshuis zag Bernhardi als zijn taak. Zijn voorstel hiervoor verscheen in zijn Zamenspraken nr. 77 en hij schrijft dat “de uitgever van het blad zich wel wil belasten met de ontvangst van de penningen voor de wezen”. In de navolgende blaadjes worden de inkomsten dan ook vermeld. Hierbij vallen enkele bijzonder giften op zoals: van een oude dienstbode 10 cent; van een onbekende het bankbiljet no. 530 groot 1000 gulden; uit Leyden van enige wolkammers een postwissel van 3 gulden; van een behoeftige vrouw te ‘s-Hage 5 cent.

Hoeveel geld Johannis heeft opgehaald is niet te vinden. Waarschijnlijk is zijn geld afgedragen bij de plaatselijke boekhandel die de blaadjes verkocht, maar die zich ook bezighield met het inzamelen van de giften. Al met al waren het vaak kleine bedragen die binnen kwamen en het duurde tot eind 1862 voordat een stuk grond in Huizen kon worden gekocht.

Op 31 augustus 1869 is het bouwwerk eindelijk klaar en werd het Oranje Weeshuis officieel geopend. De weeshuisvader en -moeder hadden toen al de verantwoording over tien wezen: vijf jongens en vijf meisjes, netjes gekleed ín blauwe uniformen afgezet met witte en oramje biezen. Het gebouw, dat gedurende de laatste jaren dienst heeft gedaan voor jeugdzorg, staat heden nog fier overeind in het centrum van Huizen.

ORANJELIED

Wijze: wij leven vrij, enz.

Werdt Neêrland steeds door ons geacht,
Als ‘t rijkst gezegend land,
Op ‘t vrijheidsfeest sints vijftig jaar,
Reikt vorst en onderdaan elkâar,
Bij 't Godgewijde dankaltaar,
De broederlijke hand.
Geen slaafsche banden zijn ons deel, 
Geen dwinglandij ons lot,
Wie dankbaar 't halve eeuwfeest beidt,
Van Neêrlands onafhankelijkheid,
Die zij met vorst en volk verblijd,
En danken daarvoor God!
“Oranje boven!" 't zij de leus,
Van elken onderdaan,
Hij stell' daarvoor zijn dierbaar bloed,
Hij geev' daartoe zijn geld en goed,
En, wat het hart ontgloeijen doet,
Hij hijsch' de vreugdevaan.
De derde Willem gaat ons voor,
in hart’ lijk feestbetoon;
Dat voor die fiere Oranjestam,
Dan ook geheel ons hart ontvlamm’,
Die immer altijd tot ons kwam,
Als 'n vader tot den zoon.
Maar Broeders! onder 't vreugdgewoel, 
Nog iets, dat meer verheugd;
Een dubb' len penning 't feest gewijd,
Een enk’ len slechts uit menschlijkheid,
Gegund aan de nooddruftigheid,
Der Nederlandsche jeugd.
Maar onder al ons feestgejuich,
Dat hart’ lijk zij gemeend,
Ook aan der schaam! len deel gedacht,
Der Weezen treurig lot verzacht,
‘n Oranjegave blij gebragt
Aan menigeen die weent.
Er is een dorp in Nederland,
Bij velen wel bekend,
't Is Huizen - rijk aan arme liên,
Die, als wij hier geen hulpe biên,
De toekomst als een schrikbeeld zien,
Van armoê en ellend' -.
't Is daar - waar reeds in aanbouw was, 
Een Godshuis voor de smart,
Helaas! dien aanbouw baart verdriet,
Ze nadert de voltooijing niet,
Doordien de geldkas zulks verbied,
Een toestand zeer benard.
Komt, minnaars van het Vaderland, 
Onthoud uw' offers niet,
"Oranje" maakte ons blij en vrij,
Maakt dan ook arme wezen blij,
En draag met kracht een steentje bij,
Tot Huizens' s blij verschiet.
Wien Neêrlands bloed in d' aders vloeit, 
Die doet wat hij vermag,
En schenk dan ook verheugd van geest,
'n Oranje gaav' op 't heug' lijk feest,
Zoo als nooit blijder is geweest,
Nooit schooner als hij zag!
En dan, dan stroom’ er zegen neêr, 
Dan dale er vrede af,
Van God, die Land en Koning hoedt,
Die Weduwen en Weezen voedt,
Hij make dan de feestvreugd zoet,
Tot aan - tot over 't graf.
Hem siere, die zoo hoogtijd viert,
De blijde Oranjestrik,
Wiens hart naar heilig weldoen dorst,
Oranje - linten voor den Vorst,
‘n Oranje - zegen in de borst,
Tot aan zijn jongsten snik.

Bronvermelding

Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.