VI – Jan Claesz, herbergier van ‘t Rechthuis te Zevenhuizen

Jan Bontenbal (V1-3) vervult in 1679 en 1680 regelmatig de functie van getuige bij het opmaken van akten door zijn vader, notaris Claes Bontenbal te Zevenhuizen. Hij ìs dan pas 15 jaar oud. Toch zou hij zijn vader niet opvolgen, dat was voor zijn broer Michiel weggelegd. In 1691 wordt hij genoemd als zelfstandig broodbakker te Moerkapelle en ìn dat jaar trouwt hij met Anna van Santen. Aan het eind van 1699 verhuizen Jan en Anna van Moerkapelle naar Zevenhuizen en worden op 26 december ingeschreven als lid van de Gereformeerde Gemeente aldaar. Er zijn aanwijzingen dat het echtpaar gaat ìnwonen bij de ouders van Anna. Zij bezaten het huis Hof van Holland, ook wel ‘t Rechthuis genaamd. Al snel daarna, in 1703 wordt Jan genoemd als herbergier in ‘t Rechthuis.’t Rechthuis was naast woonhuis en herberg ook de plaats waar de bestuurders van Zevenhuizen samen kwamen om te vergaderen. Maar ook de functionarissen van Schieland hielden er hun bijeenkomsten, bijvoorbeeld na de schouwen die viermaal per jaar gehouden werden. Jan Bontenbal bediende als hospes dus niet alleen schout en schepenen, maar ook medewerkers van het Hoogheemraadschap Schieland. Soms konden hun verteringen aardig oplopen zoals blijkt uit een aantekening van 23 maart 1703:

Jan Bontenbal komt (toe) over vertering te zijnen huyse, soo opt doen van de voor- als op de principale rekening, gedaen volgens de keur ende de reglementen, 35 gulden. Bovendien komt hem (toe) over vertering ten sijnen huyse, in een geheel jaar gedaan op het verrigten van de ambachtssake ende bediening van de assistenten, alsmede bij landdrost en dienders van justitie van Schielandt, soo nu en dan gedaen, 194 gld. en 18 st.” Na de dood van Jan Bontenbal in 1717 leidde zijn weduwe Anna van Santen tot omstreeks 1734 de zaak. Daarna nam haar zoon Claas (VII-4) het bedrijf over.

Het Rechthuis werd ook gebruikt voor alle openbare bijeenkomsten. De figuur hiernaast geeft hiervan een aardig voorbeeld; op maandag 6 oktober 1721, ‘s morgens om tien uur hielden de “Schout en Molenmeesters van de Katjes en Zwanlasche Polders” de aanbesteding voor de bouw van een nieuwe achtkantige watermolen.

Deze nieuwe molen diende als plaatsvervanger voor de oude Gemene molen aan de Rotte die in begin 1721 na een blikseminslag was afgebrand. De oude Gemene molen, die gebouwd was in 1621, werd gebruikt om het water in de gemeenschappelijke boezem van de Swanlasche- en de Catgespolder uit te malen op de Rotte. Beide polders waren in die tijd al tot plassen uitgeveend.

Op 16 april 1722 vond er weer en aanbesteding plaats in het huis van Anna van Santen. Opmerkelijk is dat de naam van de herberg, ‘t Rechthuis, niet werd gebruikt. Blijkbaar was de hospita Anna van Santen algemeen bekend.

De aanbesteding betrof nu reparatiewerkzaamheden aan een wipmolen in Zevenhuizen die ook de Swanlaschepolder bemaalde. Deze molen, genaamd de Oude Swanlasche Molen stond aan het zuidelijke deel van de Rotte Meren. Omdat dit deel van de meren ook wel “Suid Meer” werd genoemd, stond deze molen ook bekend als Meermolen.

Tot omstreeks 1760 is de Meermolen nog ín gebruik geweest maar na droogmaking van de Eendrachtspolder, dus het westelijke deel van de Swanlaschepolder, is deze molen overbodig geworden en afgebroken.

Bronvermelding

Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.