IV – Dominee Jacobus Bontebal

Voor zover bekend, was Jacobus Huijbertsz Bontebal (IV-1) de enige van de familie die het beroep van dominee of pastoor heeft bekleed. Wel zijn drie vrouwelijke naamdragers met een predikant getrouwd: AEmalia Margarita (VII-3-1) trouwde in 1772 met dominee Martinus Westerhout; Christine Margaretha (XI-13-6) in 1098 met ds. Pieter van der Kooij en Geetruida Jacoba (XII-17-1) trouwde in 1925 met de predikant dr. Arend Willem Maurits Odé.

Jacobus Arminius

Jacobus Bontebal is waarschijnlijk maar voor een korte periode dominee geweest, van 1610 tot 1619. In de Classicale Acta van de Classis Leiden (zie M. Kok) is te lezen dat Jacobus Bontebal op dinsdag 6 juli 1610 is toegelaten als proponent (bevoegd verklaard maar nog niet geplaatst predikant). Of hij in Leiden of omstreken als jeugdig predikant van 21 jaar wel eens op de kansel heeft gestaan, is niet bekend. Maar in het jaar 1612 wordt hij de eerste predikant van Hemert en Zennewijnen (nu Ophemert en Varik), vallend onder de Classis Zaltbommel. Ook Van der Aa schrijft over hem en wel dat Jacobus Ophemert verlaat “in 1614 vertrekt onder de voorwaarde om terug te keren wanneer de Classis zulks verlangde“. Vervolgens wordt hij beroepen tot predikant bij de Hillegondakerk te Hillegersberg in de Classis Rotterdam.

Door een moeilijke samenwerking met kerkenraad, zoals hierna zal worden beschreven, vertrekt hij daar in 1617. Hij gaat terug naar Gelderland en wordt tot predikant aangesteld te Heerewaarden. De acta van de Classis Zaltbommel vermelden op 28 april 1618 zijn lidmaatschap en daarna wordt hij nog een aantal malen genoemd. In juni treedt hij zelfs op als substituut-scriba. Lang zou hij in Heerewaarden niet in functie blijven, al in 1619 ontbreekt zijn naam in de acta van de Classis. In juli 1620 woont hij weer in Rotterdam en wordt daar genoemd als koopman, apotheker en pachter van accijnzen onder andere die op zeep, bier olie en traan.

Opleiding

Volgens het Album Studiosorum Academiae Lugduno-Batavae schreef Jacobus zich op 12 februari 1605 te Leiden in als student filosofie bij de bekende rector Jacobus Arminius. Hij was toen 16 jaar oud. Slechts drie jaar later doet Jacobus al zijn eindexamen aan de universiteit en schrijft hiervoor een acht pagina’s tellend proefschrift met de titel “Disputationum Physicarum Octava de Elementis“. Op 19 maart 1608 doet hij in het openbaar zijn doctoraal examen theologie voor een comité van vier Rotterdamse geestelijken.

Na gewerkt te hebben als toekomstig predikant (proponent) en daarna enkele jaren als predikant, schrijft hij zich op 12 juni 1617 in als theologiekandidaat bij rector Johannes Polyander (hoogleraar 1611-1646). Maar of hij werkelijk zijn promotie heeft gedaan en de graad van doctor heeft behaald, is twijfelachtig. Hij komt namelijk niet voor in het Album Promotorum van de Leidse universiteit.

Twisten

In de periode dat Jacobus aan de Leidse universiteit studeerde, was Johannes Uyttenbogaert een van de curatoren. Hij was een belangrijk man en de hofprediker van prins Maurits. Jacobus’ eerste leermeester aan de Leidse universiteit was Jacobus Arminius. Zowel Uytenbogaert als Arminius hebben een belangrijke rol in de vaderlandse geschiedenis gespeeld en het is aannemelijk dat Jacobus Bontenbal deze beide mannen goed heeft gekend en met hen heeft gesproken.

Arminius (1560-1609) was in 1603 hoogleraar in de theologie geworden. Daarvoor had hij gewerkt als gereformeerd predikant na gestudeerd te hebben in onder andere Genève, de stad van Calvijn. Maar de ideeën van de 16de-eeuwse humanisten als Erasmus en Coornhert, die opkwamen voor vrijheid, verdraagzaamheid en waardigheid van de mens, waren niet aan Arminius voorbijgegaan.

Vandaar dat hij, net zoals een aantal andere geestelijken, zich niet kon verenigen met de toen heersende calvinistische leer van de predestinatie, de voorbestemming. Het ging daarbij over de vraag of de mens door God reeds was uitverkoren of verdoemd, of dat de mens door deugd zijn bestemming beslissend kon beïnvloeden. Arminius was een vurig aanhanger van het laatste en stond daarmee lijnrecht tegenover zijn Leidse collega Franciscus Gomarus (1563-1641). Hun geformuleerde standpunten gaven aan de zaak een bredere betekenis. En wat met disputen in Leiden begon, werd spoedig een nationale kwestie. Bij de dood van Arminius in 1609 luwde het conflict even maar zijn aanhangers, ook wel “rekkelijcken” genoemd, zonden onder aanvoering van Johannes Uytenbogaert in 1610 aan de Staten van Holland en West-Friesland een geschrift of remonstrantie waarin zij hun mening over de kwestie uiteenzetten en om bescherming vroegen. De Gomaristen, of wel de “precijsen” genoemd, stuurden op hun beurt een contra-remonstrantie waarin zij een nationale synode eisten in het jaar 1611. De remonstrantse en contra-remonstrantse twisten waren hiermede een feit geworden.

Deze twisten verdeelden niet alleen de Calvinistische Kerk en de regering, ook onder de burgers was verdeeldheid ontstaan. In een notariële akte (ONA Schiedam nr. 748, 14-8-1616) is te lezen dat twee Rotterdamse inwoners een gesprek hebben gehad met dominee Jacobus Bontenbal uit Hillegersberg. In de akte komen de confessionele tegenstellingen duidelijk naar voren. “Ende hebben ten verzoecke van de gemeente dezer Kruijskerke binnen Rotterdam bij haere conseijentijs ende zijeden zalicheijn inplaetse van eede verclaert, getuiijjcht ende geattesteert warachtich te sijn dat in den jaere 1614, onbekent in den juijijsten tijt te huiijse van hem Daviat Jacobsz gecoomen is Bontenbal predikant in den dorpe van Hillegersberg de welke onder zeeckere propoosten dien hij Bontenbal tegent de voorzegde deposanten gebruiijckte seijde en dat de remonstranten nijets en hadden tegens de Cathachismus ende de confessije, daarop de voornoemde Davidt Jacobsz vraechde hoe hebben sij daer nijet tegen, daer sijnde onder hen die seggen dat het aftgooden sijn. Waarop de voornoemde Bontenbal seijde dat segge ick meede, bevestigende het selffde met dusdanige woorden in substantije. Omdat de confessije ende cathachismus werden gestelt neffens de heijlige schriftuijren als regulen des geloffs ende refereerde hem selven tot bewijs van dijen dat de contra remonstranten hetzelfde hebben gevolcht in de Haechse conferentije. De voornoemde deposanten verclaeren noch dat de voornoemde Bontenbal ten selffde tijde medeseijde, dat men neit en conde bewijsen, dat Adam ende Eva in den Paradijse een belofte van Christo geschijet waere: jae vouche daer bij dat de belofte die Genesis drij verhaelt staet, neijt en was van Christo maer van de gemeente ende dat Calvinus hetselffde zoo verclaert. Ten leste verclaeren de voornoemde deposanten noch dat de voorsegde Bontenbal int regardt van den kinderdoop seijde, dat men neiijt en conde bewijsse, dat den doop was ingestelt in plaetse van de besnijdinghe, waarop den deposant Davidt Jacobsz vraechde waerom dat hij Bontenbal dan sijne kinderen doopte. Daerop den zelffde antwoordende seiijjde om dat het de manijere is. Presenterende de voornoemde deposanten desnoots ende versocht sijnde alle ’t geent voorsegde staat met solemnelen eede naerder te bevestigen. Aldus gedaen ende verleden ten Comptoire mijns Notaris staende op de Kruijsstraat, enz, enz.

Drie fundamentele verschillen van inzicht tussen calvinisten en remonstranten worden hier vastgelegd in een notariële akte! Wat was hiervan de bedoeling? Was het een onderdeel van een hetze tegen het denken van de remonstranten en bedoeld voor een eventueel proces tegen Jacobus? Het valt niet te bewijzen, maar het is zeker dat notaris Adriaen Molswijck die de akte opstelde, geen remonstrant was. Hij woonde in het door de contra-remonstranten gedomineerde Schiedam.

Hillegersberg

Jacobus’ benoeming en dienstverband bij de Hillegersbergse kerk zijn tumultueus verlopen. De toestand in de Hillegondakerk was in 1612 zeer gespannen geweest en het stadsbestuur had moeten ingrijpen toen de koster, de voorzanger en enkele ouderlingen van deze kerk tijdens een gastspreekbeurt van de Rotterdamse dominee Hellerus in staking gingen. Als gevolg van deze en andere strubbelingen moest voor (de precieze) dominee Hugo van Beyeren, die naar Schiedam ging, een opvolger gekozen worden en Jacobus Bontenbal kwam hiervoor in aanmerking. Dat ging niet zonder slag of stoot.

Kasteel en kerk te Hillegersberg. Prent uit ca 1640.

De notulen van de extra-ordinaire vergadering op 19 oktober 1612 van de Classis Rotterdam (zie Bouterse) vermelden het volgende: “Degene die haer noemen den kerckenraet der gemeynte tot Hillegersberg hebben aan Ds Jacubum Bonteballium (dewelcke van degene die daertoe uut last van de Classis waeren gemachticht, met goetvinden ende bewilliginge ven de Edele Magistraten van Rotterdam ende van Hillegersberge, beroepen tot een dienaer der gemeynte Christi tot Hillegersberg) eenen brief gesonden waerinne zy haer (=zich) beklagen dat zy in zyne beroepinge niet en zjn naer behooren gekent, enz. en dat zy hem niet en sullen konnen erkennen, enz. ”. De (oude) kerkenraad maakte dus bezwaar maar de Classis zet toch door en stelt: “soo is ’t dat de Classis heeft besloten met de bevestiginge Ds Bonteballii sondaege toekomende voort te varen”. Op 7 januari 1613 wordt Jacobus Bontenbal tot lid van de Classis Rotterdam aangenomen en wordt aangesteld als predikant van Hillegersberg.

Tussen zijn aanstelling en zijn vertrek in 1617 wordt hij verschillende malen vermeld in de acta van de Classis Rotterdam. Allereerst in positieve situaties, maar later raakt hij betrokken bij conflicten in de kerk. Zo is te lezen dat hij al snel gedeputeerde wordt en de Rotterdamse magistraat moet inlichten. Later is hij betrokken bij de keuze van een nieuwe predikant voor Capelle aan de IJssel. Op 7 juli 1614 stelt hij voor om een afgezant van de Classis Rotterdam aan het Avondmaal van de Classis Schiedam te laten deelnemen om zo tot een betere verstandhouding te komen. Dit had niet veel resultaat.

Op 25 november 1614 wordt hij een van de twee gedeputeerden die de zaak met Schiedam moet gaan bespreken en vervolgens wordt op 5 januari besloten dat “Ds. Grevinchovius en Ds. Bontebal een seker remonstrantie in de welcke wert verhaelt den oorspronck ende gantsche gelegenheyt van den opgeresen twist tussen de kerckeraet van Schiedam ende den Classis Rotterdam aan de Edele Magistraten van Schiedam te overleveren”.

De notulen van 27 april 1615 geven aan dat de overhandigde remonstrantie nog al wat stof heeft doen opwaaien. Tevens wordt op diezelfde vergadering Ds. Bontebal opgedragen in de volgende bijeenkomst een propositie (proefpreek) te houden, welke uiteindelijk op 4 januari 1616 plaatsvond. Het ging over de “125e vraghe des catechismi met haere antworde vervatende de verclaringhe van de 4° bede in ‘t Vader Onse”. Zijn preek was blijkbaar in orde, want het werd “niet aengemerckt strijdich teghens Godts Woordt”. Maar op diezelfde dag wordt ook een “swaricheidt tusschen Ds. Hellerum en Ds. Bonteballium” besproken. De vergadering concludeert dat het argument van Ds. Bontebal ongefundeerd is en verzoekt hem vriendelijk om zich met Ds. Hellerum te verzoenen. Zijn dat de eerste duidelijke barsten in de samenwerking van Jacobus met de Classis? In ieder geval komt het een jaar later tot een vervolg.

Op 2 januari 1617 meldt Jacobus op de Classis-vergadering dat de samenwerking tussen hem en de kerkenraad vruchteloos is en niet vrij van troebelen. Hij verzoekt de Classis hem van zijn dienst te ontslaan, mede uit vrees voor moeilijkheden die hij verwachtte na de benoeming van een nieuwe “paepse” secretaris te Rotterdam. Op 7 februari wordt de zaak nogmaals besproken waarna op de extra-ordinaire vergadering van 21 februari 1617 wordt beslist dat hij zijn attestatie krijgt. Tot slot compareerde hij op de Classis-vergadering van 3 april en vraagt om een aantal wijzigingen aan te brengen in zijn geschreven attestatie en in het classisboek. Hij wordt hierin maar gedeeltelijk tegemoet gekomen.

Boekje

Het zat dus niet goed tussen Jacobus en de Classis. De reden hiervoor zal onder andere gelegen hebben in het feit dat hij in 1616, samen met twee andere dominees, een boekje heeft laten herdrukken waarin op een uiterst onaangename toon stelling werd genomen tegen de denkwijze van Calvijn (zie fig. 17). Dominee Hendrik Slatius was degene die dit boekje in eerste instantie had opgesteld en vond bij de heruitgave de dominees J. Bontenbal en M. Adriaensz aan zijn zijde.

De historicus G. Brandt schrijft in 1704 hierover het volgende: “Onder de Remonstranten, of die ’t met hun hielden, waeren noch etlyke anderen die de vinnigste Contra-remonstranten met gelyke scherpheit bejegenden, en sich in ‘t quaedt, dat s’ in anderen bestraften, selfs te buiten gingen; met naemen in ’t Classis van Rotterdam. Eenige schreven daer een vinnig boeksken tegen Calvinus, hem veelerley hevigheit, meesterschap, en tyranney, met waerheit en onwaerheit verwijtende, om hunnen moedt te koelen tegens sommige Contra-remonstranten, die se hielden dat hem te seer toestemden en navolgden. Drie Predikanten deeden ’t drukken, sich selven noemende met dese letteren, M.J.A.H.B.S. (= M. Adriaensz, J. Bontenbal en H. Slatius). Dan in seker schrift van de Predikant Uitenbogaert sedert uitgegeven, leest men, dat eenige der Remonstranten dat boeksken deeden inhouden, en onderdrukken tot dat het d’ ongestuimige hardigheit van iemant uit de Contra-remonstranten deed te voorschyn komen, tegens veeler Remonstranten sin. Sedert droeg sich een der drie uitgevers, sijnde Predikant tot Hillegonsbergh, dermaeten, dat hem de Magistraet van Rotterdam van sijn dienst afsette. Dan dese raekte daer na, door ‘t bestel van sommige Remonstranten, in Gelderland in dienst, het sij dat men sijn fauten bedekte, of dat hij se beterde. De twede, Predikant tot Sevenhuisen, wierdt wyser, en droeg sich daerna sediger. De derde, Henricus Slatius, een Zeeu, gebooren tot Oosterlandt in Duivelandt, Predikant tot Bleyswyk, was de voorbaerigste onder d’ onstuimigen die buiten ’t spoor holden”, enz.

Ook de geschiedschrijver Baudartius beschreef in 1624 het opmerkelijke gedrag van Slatius en had voor hem geen goed woord over. Hij verhaalt dat de inhoud van het boekje zeer gericht was tegen Calvijn en dat “de papisten het so wel gheviel, als of het van eenen Jesuwijt ware geschreven gheweest, dit boek hebben herdruckt ende openlick binnen Antwerpen ende elders in alle Boeckwinkelen hebben vercocht”. Dit boekje (38 bladzijden, formaat 13 bij 18,5 cm) is bekend als pamflet 2976 en heeft als titel “Joannes Calvinus, vreedt, bitter, vals. Dat is: corte en claere verbeldinghe van den aert oft gheest lonnnis Calvine ghetrocken uvt Ioannis Calvini leere, kerckelijcke discipline ende veel notable daden en exempelen. Eerst gheteeckende door eenen liefhebber der Nederlandtsche vryheyt in Schielandt. Naermaels door dry woordendienaers in Holland in drucke ghestelt.

Het werd gedrukt bij de drukkerij ’t Hantwerpen van Quilliam Lesteens te Antwerpen in 1619.

Predikantenborden

Al met al heeft het boekje de remonstrantse beweging, maar ook de Protestante kerk, geen goed gedaan. Misschien is het daarom dat de naam Jacobus Bontenbal niet voorkomt op de twee houten gedenkborden die in de Hillegondakerk te Hillegersberg hangen en waarop alle predikanten vanaf 1577 staan vermeld.

Wel komt zijn naam voor op twee lijsten die in de Nederlands Hervormde kerk te Heerewaarden hangen. Allereerst op een gedrukte plaat uit 1913, opgesteld door de toenmalige kerkvoogden. De tweede vermelding is op het eerste bord uit een serie van vier eikenhouten predikantenborden van recente datum. De lijsten geven aan dat Jacobus Bontenbal van 1616 tot 1618 aan deze kerk verbonden is geweest.

Bronvermelding

Het grootse deel van bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.