IX – Weduwe van Gerrit provoceert de Kerkenraad

Gerrit Bontenbal (IX-1), meester-verver en glazenmaker te Zevenhuizen, trouwt in 1812 met Jacoba van Eijk. Het echtpaar krijgt elf kinderen van wie er vijf op jonge tot zeer jonge leeftijd overlijden. De overige twee meisjes en vier jongens groeien uit tot volwassenen. De vier jongens treden allen in de voetsporen van hun vader en worden dus schilder van beroep. De oudste zoon Dirk vestigt zich als zodanig te Zoetermeer in 1836 en Nicolaas, de tweede zoon, gaat naar Bleiswijk in 1834. In 1851 overlijdt Gerrit Bontenbal op 6l-jarige leeftijd en de weduwe Bontenbal blijft met haar twee vrijgezelle zonen, Jan en Gerrit, in het huis wonen. Met behulp van deze twee zet zij het bedrijf van haar man voort.

Woonhuis

Gerrit Bontenbal woont, volgens de eerste kadastrale kaart van Zevenhuizen uit 1835 (zie fig. 33), aan de oostzijde van de Dorpsstraat en wel in het eerste huis ten zuiden van het kerkplein (nr. 191 op de plattegrond). Behalve dit huis bezit Gerrit Bontenbal nog enkele andere percelen, namelijk een tuin naast het huis (nr. 192), een tweede tuin (nr. 158), een perceel met boshakhout (nr. 157) en nog twee percelen met boshakhout ten westen van de Dorpsstraat (niet afgebeeld op de plattegrond). Hakhout was belangrijk, het was niet alleen bestemd voor gebruikshout maar vooral bedoeld als brandstof. De turf, die eeuwenlang de belangrijkste bron voor koken en verwarming was geweest, kon in Zevenhuizen nagenoeg niet meer gewonnen worden.

Slootwater

Het woonhuis van Gerrit Bontenbal grensde niet aan oppervlaktewater. Wel eindigt een zijsloot van de Vaart redelijk dicht bij de tuin, maar deze is alleen bereikbaar via het kerkhof. Het zou tot een kleine onenigheid leiden tussen de jongste zoon Gerrit (X-4) en de kerkenraad. De eerste aanwijzing hiervoor is te vinden in het Notulenboek (1864-1915) van de Kerkenraad. Op 28 juli 1864 wordt hierin melding gemaakt van een missive die ontvangen is van Burgemeester en Wethouders met de kennisgeving dat Gerrit Bontenbal zich een hoekje grond heeft toegeëigend dat de Hervormde Kerk toebehoort.

Acties door de kerkenraad zijn niet opgetekend, maar uit het vervolg valt op te maken dat de grens tussen kerkterrein en Gerrits perceel weer recht is getrokken. Op 17 augustus 1868 verzoekt hij namelijk om water te mogen halen uit het kanaal achter de kerk, zoals dat vele jaren mogelijk was geweest. De kerkenraad heeft begrip voor zijn verzoek en staat het water halen toe, mits het niet geschiedt onder godsdienstoefeningen, catechisaties, vergaderingen of begrafenissen. Tevens moet Gerrit een sleutel laten maken om op het terrein van de kerk te kunnen komen.

Het beschreven probleem lijkt in deze tijd onbelangrijk, maar slootwater werd gebruikt voor de tuin en huishoudelijke werkzaamheden. Uiteraard had elk huis een put of ton om regenwater op te vangen, maar ìn droge zomermaanden kwam de bodem daarvan snel in zicht. Ook bestond er in Zevenhuizen een verplichting die veel water vergde: de straat voor het eigen huis moest regelmatig schoongemaakt en geboend worden. Dat was met de talrijke paarden en ander vee die door de Dorpsstraat liepen geen overbodige luxe. Het is opmerkelijk dat Gerrit Bontenbal al in 1857 wegens het niet boenen van de straat voor zijn huis een boete van één gulden heeft moeten betalen.

Werk voor de kerk

Omdat de familie Bontenbal vlakbij de kerk woont, is het begrijpelijk dat zij vaak in aanmerking komt om schilderswerkzaamheden aan het kerkgebouw uit te voeren. Maar ook in die tijd wordt timmer-, metsel-, smids- en verfwerk gegund volgens openbare inschrijvingen. Toch blijkt uit eerder genoemd notulenboek dat de familie Bontenbal zeer vaak de opdracht krijgt zoals: op 24 mei 1865 aan wed. G. Bontenbal voor f 80,50; op 26 maart 1866 aan wed. G. Bontenbal voor f 225; op 11 april 1866 opdracht aan G. Bontenbal voor het witten van het plafond en de gang; op 26 januari 1867 aan J. Bontenbal voor verfwerk f 186.

Vergulden van kronen leidt tot provocatie

In mei 1866 besluit de kerkenraad om nieuwe petroleumverlichting aan te schaffen. Vijf stuks zesarmige kronen met een diameter van 2,5, meter en zes losse armen worden besteld bij de heren Donkers te Delft. Op 13 januari 1868 is er een inschrijving voor het verven en vergulden van deze metalen kronen en armen. J. Bontenbal schrijft hierop in voor een prijs van f 161,50 maar de kerkenraad vindt het bedrag te hoog. De aanbesteding wordt uitgesteld en twee schilders buiten het dorp worden uitgenodigd; M. de Bruin uit Nieuwerkerk schrijft in voor {123 en C. de Rooy uit Waddinxveen voor f 143. De notulen verhalen verder dat J. Bontenbal op de volgende vergadering mag komen. Hier deelt hij mee dat hij bij zijn vroegere inschrijving blijft en vraagt tevens of hij de andere inschrijvingen mag weten. Als die hem meegedeeld zijn, verlaat hij de vergadering met de opmerking dat hij bedankt voor het vergulden van de kronen. Op 6 februari is er een vermelding dat de president van de raad met J. Bontenbal heeft gesproken maar niet tot overeenstemming heeft kunnen komen. Er wordt besloten om bij de heren Donkers te Delft informatie in te winnen over de soort van het verguldsel, door hen een bestek te laten maken en dan pas tot aanbesteding over te gaan.

Kennelijk bevalt het de familie Bontenbal toch niet dat zij als de “vaste” schilders van de kerk zo worden gewantrouwd. De weduwe Bontenbal komt daarom in actie voor haar twee zonen. Ze brengt het aanslagbiljet van de kerkelijke Hoofdelijke Omslag terug met het argument dat zij geen middelen van bestaan heeft. Op de keper beschouwd was dat juist, omdat zij financieel afhankelijk is van het inkomen van haar zonen, maar het tijdstip waarop bestempelt het terugbrengen van de Omslag tot een glasheldere provocatie tegen het beleid van de kerkenraad.

Alles komt weer goed

Op 28 februari besluit de kerkenraad om naast de schilders De Bruin en De Rooy ook Dirk Verhoef (1824-1900) uit Zevenhuizen uit te nodigen voor het verven en vergulden van de kronen. Dan is er op 25 april de vermelding dat D. Verhoef na het schoonmaken van de kerk een aanvang kan maken met dit werk. Maar er komt iets tussen, op 8 mei wordt melding gemaakt dat de heren Donkers uit Delft een monster bladgoud hebben gezonden. Het was 3 1/4 duim breed in plaats van 3 3/4 duim. Voor schilder D. Verhoef is dat een misrekening en hij laat de kerkenraad weten dat hij niet meer voor het werk in aanmerking wil komen. Blijkbaar gaat nu een gewijzigde opdracht naar de gebroeders J. en G. Bontenbal, want volgens de notulen van 17 augustus 1868 vragen zij betaling voor de kronen à f 19,47. Dat wordt toegestaan, mits de Hoofdelijke Omslag van de weduwe Bontenbal over 1868 daarmede wordt verrekend. Het lijkt een aardig compromis maar waarschijnlijk protesteren de gebroeders toch. De kerkenraad besluit namelijk op 6 november dat de rekening betaald zal worden tegen betaling van de halve Omslag van de weduwe Bontenbal.

Daarna lijkt de vrede tussen de kerkenraad en de schildersfamilie Bontenbal te zijn hersteld. Nog vele jaren van goede samenwerking zouden volgen en in 1890 zou J. Bontenbal de kronen weer mogen bewerken, maar nu in zilverwerk.

Bronvermelding

Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.