Zevenhuizen was de woonplaats van de stamvader van het geslacht Bontenbal. Of hij daar omstreeks 1510 ook geboren is, is echter niet bekend.
Het dorp Zevenhuizen ligt in het Groene Hart van Zuid-Holland. Het wordt in het noorden begrensd door Moerkapelle, in het oosten door Waddinxveen en Moordrecht, in het zuiden door Nieuwerkerk aan den IJssel en Kralingen en in het westen grenst het, gescheiden door de rivier De Rotte, aan Hillegersberg en Bleiswijk. Behalve de dorpskern zijn er nog enkele buurtschappen namelijk: Oud Verlaat en Vijfhuizen in het zuidwesten aan de Rotte. In het zuiden lag in de Wollefoppepolder de Kijckershoeck.

In de late Middeleeuwen viel het beheer van de noordelijk gelegen polder De Honderd Morgen of Wilde Venen ook onder Zevenhuizen. Op 5 juni 1644 werd het bestuurlijke recht op deze polder verkocht voor een bedrag van 15.750 gulden en sindsdien is het een deel van Moerkapelle.
Het gebied waar nu het dorp Zevenhuizen en omringende plaatsen liggen, was tot omstreeks de 11de eeuw een nog vrijwel onbewoond deel van het graafschap Holland. Het was een ruig, nat landschap begroeid met wilg, els, hazelaar en berk, waar alleen vissers en jagers vertoefden. Maar langzamerhand begon men in dit veenachtig gebied het water te weren door dijkjes aan te leggen. Er ontstonden nederzettingen en gebieden waarvan de huidige namen nog herinneren aan het veenachtige karakter uit die tijd zoals: Moerkapelle, Moordrecht (voorheen Moerdrecht). Ommoord, Moerpolder, Wilde Veenen en Waddinxveen (wad = doorwaadbare plaats).
Wanneer Zevenhuizen is ontstaan, is niet precies bekend. Wel wordt het dorp al in het jaar 1231 in de annalen vermeld, namelijk in een charter van Graaf Floris V waarin het onderhoud van de dijken wordt geregeld in het gebied van Zevenhuizen en Bleiswijk. Een andere vroege schriftelijke vermelding van de naam Zevenhuizen dateert uit 1212; een akte waarin het recht van de grote en kleine tienden van de heer Ghisebrecht Bokel wordt omschreven. De passage luidt: “opgande de halven Dipe tussen Blesewic en de Zevenhusen, voerts opgande van halven Dipe te halven venen tussen Berkel en Segwart”. Ook is er een vroege vermelding in 1372; hertog Albrecht van Beieren geeft schadevergoeding voor de vele “leemten en doodslagen” die overstromingen aan het land hadden toegebracht, waardoor ook veel inwoners van Zevenhuizen de wijk had den moeten nemen naar hoger gelegen gebieden.

Zevenhuizen dankt zijn naam zeer waarschijnlijk aan het bestaan van een groepje van zeven huizen gelegen op een wat verhoogde plek langs de rivier de Rotte. Daar stond in ieder geval de eerste kapel van Zevenhuizen met een aantal boerderijen en molens. Later, omstreeks 1500, trad het merkwaardige verschijnsel op dat de kern van het dorp zich verplaatste van de plek langs de Rotte naar waar nu de Dorpsstraat ligt. Er wordt verondersteld dat dit gedaan is om twee redenen: ten eerste kwamen de inwoners dan dichter bij hun werk (veenafgravingen) te wonen en ten tweede waren hun huizen gelegen aan de doorgaande weg tussen Moerkapelle en Nieuwerkerk aan den IJssel. De hoofdstraat die in de nieuwe kern ontstond, werd toen Heerestraat genoemd, een naam die later veranderd is in Dorpsstraat.
Zevenhuizen was in de jaren dat de stamvader leefde een ambachts- of lage heerlijkheid; een leen uitgegeven aan een ambachtsheer. Over de oudst bekende vermelding van Zevenhuizen als ambacht wordt verschillend gedacht. Zo vermeldt de Zevenhuizense gemeentegids van 1968 dat een akte dateert uit het jaar 1240 over een strook land waarvan Jacobus Diedericus van Zevenhuizen de ambachtsheer was. Helaas is niet vermeld in welke akte dat beschreven is. Het oudste archiefstuk dat wel bekend is en dat van een ambachtsheer melding maakt, is van 3 november 1269. In dat jaar had Simon van Teylingen land in Waddinxveen verkocht dat hij in leen had van graaf Floris V. In de akte wordt beschreven dat dit land even breed is als het ambacht van Jacobus f. TH. de Zevenhuizen (Jacobus filius Theodoricus de Zevenhuizen). Waarschijnlijk was Jacobus een van de eerste, zo niet de eerste ambachtsheer van Zevenhuizen. Later komt het leen Zevenhuizen in handen van achtereenvolgens de adellijke geslachten Van Brederode, Van der Doortooghe, Van Egmond, Van Bourgonge, Van Swieten en Van der Duyn.
In de tijd van de stamvader waren de laatste drie geslachten in bezit van het ambacht Zevenhuizen. Het viel in de periode dat Margaretha, zuster van Filip de Schone, als landvoogdes optrad voor haar jeugdige neef Karel V. Op 22 juni 1514 werd te Mechelen bij keizerlijk decreet de “Informacie” afgekondigd, een onderzoek gericht om tot een nieuw en evenwichtiger belastingstelsel te komen. Een schrijven met een zestal vragen werd uitgestuurd naar elke stad en dorp, hetgeen onder ede beantwoord moest worden. Het leverde gegevens op over huizenbezit, inwonersaantal, nering, waarde van landerijen, belasting en andere aspecten van Zevenhuizen in het jaar 1514. Het antwoord van het dorpsbestuur is hieronder te vinden (bron: J.C. Fruin, lnformacie, 1866)
Meester Jan van Haerlem, oudt 37 jaer, pastoer van Zevenhuysen, Dirck Aelwijnszoon, oudt 36 jaer, schout, Jacob Willemszoon, oud 62 jaer, Claes Bruynszoon, oudt 55 jaer, burgemeesters, Dirrick Arienszoon van der Meer, oudt 56 jaer, Jacob Adriaenszoon, oudt 50 jaer, gezwoeren van den voornoemde dorpe, gevraecht upt inhouden van der voorsegde instructie, seggen by eede tguendt dat hiernaer volcht eerst;
Upt 1e art, datter zijn in t voornoemde dorp 88 risteden, dies zijnder ledich 3 haerts teden; ende binnen 10 jaeren zijnder 11 h uysen vergaen, daertegens datter weder 8 Serepareert zijn.
Upt 2e art, seyt de voornoemde pastoer, datter in de voornoemde prochie zijn 282 commun icanten.
Upt 3e art, seggen, dat zij geen exchijsen (accijns) en geven, ende en zijn niet belast mit een igen renten, dan alleene mit 2 pond groten lsjaers den pennick 14* daervan die hooftpenninghen geemploijeert zijn tot refectie (toezicht) van de molen, ende werdt den loep (in de loop van de tijd) van den voornoemde 2 pond jaerlicx ommegeslagen upte mergen* van den voernoemde ambochte.
Upt 4e art, seggen, dat zy mijns genadichs heeren beden (belasting) onder malcanderen gaderen upte kerf*, ende hebben 5 kerven ende 2 kerven, elcken van den 5 kerven doende 10 kerven, facit (maakt) 52 kerven, elcke kerf geestimeert (vastgesteld) in goede up 100 croenen; ende wert gemeenlic alle jaere de schiltaele* vernyeuwt. Noch zoe hebben die voornoemde van Zevenhuysen eenen anderen ommeslach, t welck heet ts Gravenpenningen*, bedragende 30 Rhins gulden tsjaers, ende wert ommegeslegen alleene up die huysluyden, ende niet up die welboeren (welgeboren) mannen, daertoe zy hebben 4 kerven, elcken kerf gereeckent als voeren op 100 croenen.
Upt 5e art, seggen, dat zyluyden hem generen (bezig houden) mit turf te delven, met tacken te maicken ende weynich coyen (koeien) te houden; ende dat heurluyder ambocht groot es 3100 merghen, daervan datter omtrent geheel lants es 100 mergen, ende tander es al ofgedolven landt, ende alsoe snoode dattet niet en dooch. Ende mach t voornoemde lant waerdich wesen, deen deur t andere, 12 stuiver in huyere (huur), ende dat alleene om t getall van 40 mergen of daeromtrent, twelck in coope mach gelden den pennick 14. Ende all t voorsegde lant behoert toe ende wert oock gebruyct in t voornoemde dorp, uyigeseyt 250 mergen, welcke toebehoeren ende gebruyct werd den by andere uytbuyren (uitwoners) die met den voornoemde ambochte niet en gelden.
Upt 6e art, seggen, dat zij moeten onderhouden 300 min 18 roeden zeedijckx; voort zoe gelden (betalen) zy oock sluysgelt, caedijck ende molengelt, bedragende ten minsten 7 gr. upten mergen, ende dickwils veel meer.
Huis ter Duyn
Of bij de opgave van 1514 door het dorpsbestuur ook het Huis Ter Duyn was inbegrepen bij de 88 haardsteden, is niet duidelijk. Dit huis hoorde toe aan het riddermatige geslacht Van der Duyn en in die tijd waren edelen en welgeboren mannen vrij gesteld van belasting op bezit (zie ook Upt 4° art van de Informacie). Het geslacht bezat reeds aan het einde van de 14de eeuw grote landerijen in alle delen van het ambacht.
Hun hofstede lag waarschijnlijk in het oostelijkste deel van het ambacht, dus bij de landscheiding met Waddinxveen (zie C. Hoek, Jaarboek CBG, deel 48). Deze hofstede is in de 15de eeuw gedurende de Hoekse en Kabeljauwse twisten verwoest. De hofstede is later weer opgebouwd ten westen van de Zevenhuizense kerk en lag in of grensde aan het Zevenhuizense Bos. Dit rechthoekige en circa 26 ha grote bos, ook wel Reigersbos genaamd, was een van de vele bezittingen van het geslacht Van der Duyn. Het was gelegen tussen de dorpskern en de Rotte en genoot in de 14de tot de 16de eeuw grote bekendheid. Veel buitenlanders bezochten de broedplaatsen van witte reigers, kwakken, lepelaars en schollevaars, vooral in het voorjaar wanneer de nesten werden geschud en de neergevallen jonge vogels werden verkocht. Het is bekend dat reeds in het jaar 1357 duizenden vogels werden verhandeld.
Wegens stroperij werd op verzoek van ambachtsheer Jacob van der Duyn door Karel V op 28 december 1554 een verbod uitgevaardigd, dat inhield dat zonder toestemming van de eigenaar het Reigersbos niet betreden mocht worden om daar eieren te rapen, vogels te vangen of te doden. In de 17de eeuw is dit unieke en zeldzame bos door vervening verdwenen.
Turfwinning
Uit de opgaaf van het dorpsbestuur in 1514 is verder op te maken dat het ambacht Zevenhuizen slechts gedeeltelijk bestond uit bruikbare grond. Het grootste deel was moeras, water of uitgeturfd land waarover gewoonlijk geen belasting kon worden geïnd. Het ambacht omvatte de Moerpolder, Catgenspolder, Swanlasche polder en gedeelten van de Nesse- en de Wollefoppenpolder en was volgens de opgaaf 3100 morgen groot. Slechts ongeveer 100 morgen hiervan was geheel land.

Turfwinning was de boosdoener, want ook in Zevenhuizen was bekend dat de veenlaag en het materiaal uit de sloten na droging een uitstekende brandstof opleverde. Het hoogheemraadschap Schieland had wel verordeningen uitgevaardigd die het onbeperkt delven van turf verbood, omdat daardoor de ontwikkeling van de akkerbouw en de veeteelt werd beperkt, maar Schieland kon niet verhinderen dat het economisch belang in de vorm van brandstofvoorziening voor de steden prevaleerde.
Turfwinning in Zevenhuizen was jarenlang een belangrijke bedrijfstak en bracht welvaart naar het dorp. Echter de regel uit een gedicht van Vondel “Gelukkig is het land waar het kind zijn moer verbrandt” ging ook hier niet op. Want nadat de turf verkocht was, bleven uitgestrekte veenplassen over die een bedreiging vormden voor het dorp. Bij storm, wanneer het water werd opgezweept en de oevers van de veenplassen steeds verder werden afgebrokkeld, zullen veel bewoners menig angstig uur hebben beleefd. Maar vanaf 1660 wordt aan deze dreigende situatie een einde gemaakt en wordt de droogmaking van de plassen ter hand genomen. Het nieuwe land is uiterst vruchtbaar. Akkerbouw en veeteelt worden in Zevenhuizen de belangrijkste bron van bestaan.
Vroege landkaarten
De oudst bekende kaart waarop Zevenhuizen is afgebeeld, is de kaart van Jacob van Deventer uit 1542. Het dorp is weergegeven als een groepje huizen met daaronder de naam Sevenhuysen. Wegen zijn niet getekend op deze kaart maar wel de belangrijkste water wegen.
Op de kaart van Christiaan Grooten uit 1558- 1559 komt Zevenhuizen ook voor. Volgens deze kaart zou er een pad gelopen hebben naar het dorp Bleiswijk. Verder komt Zevenhuizen voor op een kaart van Cornelis de Hooghe, een kaart die gebaseerd is op de kaart van Jacob van Deventer.
Bijzonder interessant zijn de gedetailleerde en betrouwbare landkaarten van de gerenommeerde landmeter-notaris Jan Jansz Potter, werkzaam in Delft van 1560 tot 1590. In 1566/1567 tekende hij op last van Filips II het stroomgebied van de Rotte vanaf de oorsprong bij de Holvoetersbrug in Moerkapelle tot aan Rotterdam. Het hiernaast afgebeelde detail van deze kaart toont het gebied tussen de Rottemeren en de huidige kern van het dorp Zevenhuizen. Ten noorden van De Noort Meer zijn de Catgensmolen, de korenmolen, enkele boerderijen en het Oude Kerkhof (met een kapelletje) getekend. Het is waarschijnlijk deze oude buurt met een klein aantal huizen waar het dorp Zevenhuizen zijn naam aan dankt.
Op de kaart van 1567 is te zien dat ten oosten van deze oude buurt de nieuwe dorpskern is ontstaan, geillustreerd met een kerk, wat bomen en de tekst Seven Huijsen. Tussen de Rotte en deze ‘nieuwe’ (huidige) dorpskern liep de Catgens Vaert door de Catgenspolder. Vanuit de uiterste oostpunt van De Noort Meer loopt in oostelijke richting de Laan van Sevenhuysen. Deze weg liep langs een watertje genaamd de Sijde of de Zuid-Sijde. Het vormde de scheiding tussen de noordelijk gelegen Catgenspolder en de zuidelijk gelegen Swanlaschepolder. Het watertje de Sijde liep tot aan de vaart die gelegen was langs de in noordelijke richting lopende Noordweg of Noordeinde en de in zuidelijke richting lopende Zuideindse weg (op de kaart aangegeven door een rij bomen).
Watermolens
In 1479 en in 1480 verleende het Hoogheemraadschap van Schieland aan Zevenhuizen toestemming tot het bouwen van twee watermolens. Welke molens dat geweest zijn, is niet bekend. Vermoedelijk zijn het de molens die op de kaart van Potter uit 1567 staan getekend.
Een van de drie molens in het gebied van Zevenhuizen is genaamd “De Oude Molen” en het is aannemelijk dat deze molen in 1479 gebouwd is met de toestemming van Schieland. Het was een met riet gedekte binnenkruier en bemaalde de voormalige Swanlasche polder ten zuiden van Zevenhuizen en sloeg het water uit op de Rotte (deze molen valt buiten het afgebeelde detail van de kaart van Potter). De tweede molen op de kaart (wel afgebeeld) is de “Catgensmolen”, ook Katgismolen genoemd, en stond aan de Rotte tussen de standerdmolen (korenmolen van Zevenhuizen) en het Catgensverlaat. Deze molen bemaalde de Catgenspolder ten oosten en noorden van Zevenhuizen. De Heemraden van Schieland besloten in 1490 om de molen aan de “Catgessloet” te voorzien van een nieuwe bak voor een bedrag van 7½ Rijnlandse gulden. De Catgensmolen is dus waarschijnlijk de molen waarvoor Schieland in 1480 toestemming gaf.
De derde molen stond aan en sloeg uit op De Suid Meer. Deze met riet gedekte binnenkruier bemaalde de Swanlasche polder onder Zevenhuizen. Deze molen werd “De Nieuwe Molen” genoemd en is vanwege zijn naam als laatste van de drie molens gebouwd. Maar wel voor 1506, want in dat jaar werd namelijk melding gemaakt van “die nieuwe watermolen in Zevenhuizen staande aan het meer“.
Deze drie molens waren van algemeen belang voor het droogmalen van het Zevenhuizense grondgebied. Landeigenaren moesten daarom molengeld betalen voor beheer en onderhoud. Daarnaast waren er inwoners van Zevenhuizen die blijkbaar voor hun eigen grondgebied niet afhankelijk wilden zijn van deze algemene molens of die in een lager gelegen deel van de polder hun lap grond hadden. Aan een aantal particulieren is daarom in het begin van de zestiende eeuw toestemming verleend door het Hoogheemraadschap Schieland voor de bouw van drie kleine watermolens. In 1521 voor een molen tussen Holvoeterbrug en de Moervaart, in 1535 een “wijentmolengen” op verdolven (verdronken) land, en in 1540 eenzelfde soort molen op eigen land bij het IJsselmeer onder Zevenhuizen.
Kaart van Floris Balthasarsz
Floris Balthasarsz en zijn zoon Balthasar Florisz maakten in 1611 een kaart van het gehele gebied van het Hoogheemraadschap Schieland. Op deze kaart staan ook de drie algemene molens die op de kaart van Potter voorkomen in het Zevenhuizense gebied. Tevens is een vierde molen te vinden en wel langs de Rotte en ten noorden van de Catgensmolen. Deze molen, de Nieuwe Catgensmolen genaamd, is opgericht in 1566. Het was een wipwatermolen en was tweedehands gekocht in Zevenbergen.
Woongebied van de stamvader

Op deze gedetailleerdere kaart is verder te zien: het eerder beschreven Zevenhuizense Bos of Reigersbos, de Suytense Wegh (=Zuideinde) de Moerense Wegh (=Noordeinde), de Zijde, de Catgensvaart en de Catgenspolder. Het was met name de Catgenspolder waar de eerste generaties van het geslacht Bontenbal woonden. Uit een aantal archiefstukken valt op te maken dat zij hier percelen land bezaten en wel in het gebied tussen het Noordeinde en de Rotte.
Zo wordt stamvader Claes Michielsz Bontenbal in 1543 in het Kohier van de Tiende penning genoemd en aangeslagen voor elf morgen land in het Noordeinde. Zijn zoon Leendert Claesz Bontenbal (generatie II) bezit in 1561 een huis met erf in de Catgespolder. Een andere zoon, Jan Claesz Bontenbal, verkoopt in 1606 een stuk slagturfland en water gelegen bij de Oude Catgensmolen. Een kleinzoon, Huibert Leendertsz Bontenbal (generatie III) verkoopt in 1619 twee morgen en vijf hond land gelegen in de Catgespolder. Verder staat Claes Michielsz Bontenbal (generatie III) bij de verpondingen in 1629 nog te boek voor 2½ morgen land dat gelegen was op de zwaarste slag van de (Rotte)meren en belast met 45 roede (~170 meter) Rottekade. Ook laat Christoffel Claesz Bontenbal (generatie IV) in 1652 een stuk land tussen de Rottekade en de Vaert taxeren door schout en schepenen. Een ander perceel, met een grootte van vijf morgen en 50 roe, werd door zijn erfgenamen in 1 660 verkocht. Dit stuk hooiland grensde in het westen aan de Rottekade, in het zuiden aan de Zijde, in het oosten uitlopend tegen de Zijde en in het noorden tegen het land van Hannes Jacobsz Vergilst. Op bovengenoemde kaart kan dit perceel rechtsonder van het meer gelokaliseerd worden. Tot slot is er een akte van 1685 die vermeldt dat een stuk land in de Catgenspolder grenst aan het land van de kinderen van Jan Bontenbal (generatie lV).
Het voorstaande geeft duidelijk aan dat de oudste generaties van het geslacht Bontenbal in deze polder hebben gewoond en percelen grond in bezit hebben gehad. Maar helaas zijn door de ontvening en de daaropvolgende droogmaking de grenslijnen van deze percelen verdwenen en zijn de juiste plekken niet meer te traceren.
De kerk van Zevenhuizen
Zevenhuizen wordt als parochie al genoemd in 1276 in een Register van Tienden die geheven werden ten behoeve van het Heilige land. Hoe lang, of misschien hoe kort die parochie toen bestond, is niet te bekend. In ieder geval zijn de parochies van Hillegersberg, Overschie en Bleiswijk ouder. Een tweede vermelding is gemaakt op “maandags in de Paasdagen van 1348″ wanneer schout Willem van der Duyn aan de Heilige Geest meesteren (armenhulp) van Zevenhuizen een jaarlijkse rente schenkt van dertig schellingen.
De kerk viel onder de abdij van Sint-Paulus in Utrecht. In het kerkgebouw was een altaar gewijd aan de Heilige Maagd. Onderzoek, gepubliceerd in “Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem”, geeft een onvolledige lijst van pastoors beginnende in 1399 en een kapelaanlijst vanaf 1402. Beide lijsten houden al in 1556-1557 op, waarschijnlijk omdat de kerkhervorming aanving. Het katholicisme in Zevenhuizen had afgedaan, maar er zijn geen aanwijzingen dat in 1566 schade is veroorzaakt aan het Zevenhuizense kerkgebouw door de landelijke beeldenstorm.
Oude kapel en nieuwe kerk
Het oude kerkhof van Zevenhuizen staat op de kaart uit 1567 van Potter (zie blz. 34), maar de oude kapel die erbij hoorde niet meer. Dit kerkhof wordt ook genoemd in 1572 in een archiefstuk toen een zekere Barent Jansz een stuk land kocht waarbij het kerkhof de begrenzing vormde.
Wat betreft de nieuwe kerk neemt men aan dat deze in 1527 is afgebouwd en dat de toren enige jaren later is voltooid. Een document van de Rekenkamer van Holland, daterend 25 september 1526, geeft hiervoor de aanwijzing. De kerkmeesters van Zevenhuizen hadden besloten om “Ter eere Gods en tot gerief van de inwoners van het dorp een nieuwe kerk te timmeren, daar zij nog dagelijks aan werkende zijn”. Om de bouw te kunnen voltooien hadden de kerkmeesters een “aennemelicke somme gelds” nodig en zij besloten de bouw te financieren door het uitgeven van schuldbrieven. Karel V verleende hiervoor zijn toestemming nadat hij eerst om inlichtingen had gevraagd bij de Rekenkamer te ‘s-Gravenhage.
Het is hier het vermelden waard dat de bouw van de kerk samenvalt met de tijd van grote bloei in de turfwinning te Zevenhuizen. Ongetwijfeld heeft dat gezorgd voor talrijke draagkrachtige lidmaten, want in 1636 wordt de kerk alweer vergroot tot een zogenaamde tweehallenkerk.

Predikant
Als eerste dienaar/predikant van de protestante kerk van Zevenhuizen wordt genoemd Albertge Hoeuff. Aan hem werd volgens een kwitantie van 22 oktober 1573 een som van 6 gulden en 20 stuivers uitbetaald voor zekere diensten. In 1580 is de eerste vermelding van een aanstelling; in dat jaar wordt dominee Machiel Andrieszoon Dirksland beroepen.
Voor een volledige lijst: www.hervormdzevenhuizen.nl.
Stamvader Claes Michielsz
Hoewel in 1558 al sprake was van de reformatie, is stamvader Claes Michielsz nog in dat jaar op bedevaart geweest (zie onder generatie 1). Daarnaast maakte hij op religieus gebied nog meer bijzondere zaken mee. Zo zal hij ongetwijfeld zowel de oude kapel als het nieuwe kerkgebouw hebben bezocht. Misschien heeft hij wel in de oude kapel als jeugdige misdienaar geholpen, als volwassene in de nieuwe kerk voor de maagd Maria geknield en als oude man in de van alle Paapse sier ontdane kerk op de kerkbank hebben gezeten.
Het gezag in Zevenhuizen
Zevenhuizen was dus een ambachts- of lage heerlijkheid. Het hield onder andere in dat de ambachtsheer een beperkt overheidsrecht mocht uitoefenen (dit in tegenstelling tot een hoge heerlijkheid waarvan de bestuurder naast civiele ook criminele rechtspraak mocht verrichten).
Enkele andere heerlijke rechten in Zevenhuizen waren: het recht van tienden, visserijen, vogelerijen en het recht van wind, pond en lastgelden. De ambachtsheer kon de ambten die behoorden bij het heerlijke vermogen zelf uit voeren, maar in Zevenhuizen was een schout aangesteld als vertegenwoordiger van de ambachtsheer. De schout werd daarmee de invloedrijkste man van het ambacht: als vertegenwoordiger van de ambachtsheer was hij bij alle bestuurlijke aangelegenheden betrokken. Hij vormde samen met de andere functionarissen colleges die uiteenlopende taken hadden.
Zo droegen bijvoorbeeld schout en ambachtsbewaarders zorg voor de publieke eigendommen en de financiële administratie. Schout en gezworenen/schepenen voor de wetgeving, lage rechtspraak, notariële werkzaamheden en de behartiging van de weeskamer. Schout en molenmeesters voor het beheer van de poldermolens en de waterstand. Schout en kroosheemraden voor de schouw van wegen, kaden, dijken, watergangen en dergelijke.
Omstreeks 1567 werd voor het schrijfwerk, dat lange tijd door de schout of door een van de schepenen werd gedaan, een secretaris aangesteld in Zevenhuizen. Later kwam er ook een gerechtsbode bij die veel taken van de schout voor zijn rekening nam en bij diens afwezigheid soms diens functie waarnam. Schout, secretaris en gerechtsbode waren functies die door de ambachtsheer werden verpacht. Daartegenover stond dat deze drie ambtenaren een vergoeding kregen van het ambacht en zich ook lieten betalen voor diensten die zij voor burgers uitvoerden.
De functionarissen van de colleges werden voor twee jaar benoemd. Zij werden uit de inwoners van Zevenhuizen voorgedragen en door de ambachtsheer gekozen en benoemd. De functie weigeren was vaak niet mogelijk, ook al was het een onbezoldigde baan. Wel was het de gewoonte dat na de collegevergaderingen of na de inspecties (schouwen) uitgebreid gegeten en gedronken werd op kosten van de gemeentekas. Een gewoonte die lange tijd heeft stand gehouden.
Schieland
Wat de hoge of criminele rechtspraak betrof, viel Zevenhuizen onder het baljuwschap van Schieland. Dit baljuwschap, ontstaan vóór 1273 (waarschijnlijk tegelijk met die van Delfland, Rijnland en Woerden), vertegenwoordigde het grafelijke gezag en een hoge ambtenaar, de baljuw, hield toezicht op het bestuur en de rechtshandhaving in de ambachten. Gezien de grootte en de belangrijkheid van Schieland werd de baljuw hiervan ook wel hoogbaljuw genoemd en de heemraden hoogheemraden.
De hoogbaljuw oefende toezicht uit samen met de schepenen en de welgeboren mannen van Schieland. Dit college, het Hof genoemd had een grote (!) bevoegdheid, namelijk om wetten uit te vaardigen, deze te controleren en rechtspraak uit te oefenen. Inwoners van Zevenhuizen waren dus mede onderworpen aan de wetgeving van dit Hof en kregen met De Hoge Vierschaar te maken als zij zich aan enige vorm van criminaliteit schuldig hadden gemaakt.

Waterstaatkundig was (en is nog steeds) Zevenhuizen een onderdeel van het Hoogheemraadschap van Schieland. Dit waterschap is in de vroege middeleeuwen uit nood geboren. Na grote overstromingen van het gebied groeide het besef dat de streek alleen bewoonbaar was te houden indien men zich tegen het water te weer stelde. “Wie water deert, die water keert”. De graven van Holland hebben zich hiervoor ingezet. Zo droeg Graaf Floris V (1256-1296) op 12 mei 1273 zijn baljuw van het gebied tussen Schie en Gouwe op ervoor te zorgen dat landbezitters aan het onderhoud van de dijken zouden meebetalen. In een oorkonde van Graaf Jan I (1296-1299) wordt voor het eerst de naam van de “Heemraden van Schieland” genoemd. Het bestuur van het waterschap, benoemd door de landsheer, bestond uit een dijkgraaf en een aantal hoogheemraden. Het hoogheemraadschap had bestuurlijke en juridische bevoegdheden, maar uitsluitend in waterstaatkundige zaken.
De beide genoemde overheden waren (tot 1811) in een personele unie verenigd: de baljuw van Schieland was tegelijk dijkgraaf, de schepenen en welgeboren mannen van Schieland waren tegelijk hoogheemraden. Schieland was dus een invloedrijk bestuurslichaam dat onmiskenbaar zijn stempel heeft gedrukt op de vele aspecten van het dagelijkse leven in Zevenhuizen.
Bronvermelding
Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.
Dank aan Rinus Klein voor de rondleiding door de hervormde kerk van Zevenhuizen.