VIII – Jan Jansz gesuspendeerd als schout en secretaris

Jan Jansz Bontenbal (VIII-1) is na de revolutie van 1795 geschorst als schout en secretaris van Zevenhuizen. Na 44 jaar deze functies in het dorp vervuld te hebben, kwam in 1796 een abrupt en opmerkelijk einde aan zijn ambtsperiode.

Voorgeschiedenis van de revolutie in Holland

Het laatste kwart van de 18e eeuw vonden veranderingen in zeden en gewoontes plaats bij het beter geschoolde deel van de bevolking. De Franse invloed was opvallend groot, maar ook de gedachten van Engelse schrijvers over godsdienst en inrichting van Staat en de Amerikaanse Vrijheidsoorlog speelden hierbij een belangrijke rol. In Nederland regeerde in die periode stadhouder prins Willem V, maar deze had vaak onenigheid met de Staten van Holland. Door wat ongelukkige voorvallen werd de Prins in het nauw gedreven. Zelfs verboden de Staten van Holland het zingen van het “Wilhelmus”, het dragen van oranje en het roepen van “Oranje boven”. In september 1785 besloot de Prins om Den Haag te verlaten en verhuisde naar Gelderland. Maar de verschillen escaleerden verder en vooruitstrevende patriotten vormden exercitiegenootschappen en dreven een aantal regenten uit hun ambten. Wilhelmina van Pruisen, de vrouw van Willem V, ging in de tegenaanval en vertrok 28 juni 1787 per rijtuig naar Den Haag. Haar aanhouding bij Goejanverwellesluis bracht haar broer Frederik II van Pruisen er toe om met een legermacht het gezag van de Oranjes te herstellen.

De hervormers werden uit hun posten gezet en de korpsen ontwapend. Veel patriotten verlieten het land en vestigden zich in Frankrijk, alwaar zij financieel werden ondersteund. In Holland verviel men weer in het oude patroon en bleven hervormingen op staatkundig gebied uit. Toen in 1793 in Frankrijk de revolutie was voltooid, wierpen de Fransen zich op om ook de Nederlanden te “bevrijden”. Het zuiden werd met behulp van de in Frankrijk wonende Nederlandse patriotten snel en ingenomen. De strenge winter van 1794-’95 kwam Fransen te hulp en begin januari 1795 trok hun onder aanvoering van generaal Pichegru (door de Nederlanders omgedoopt tot Pietje Kru), over de bevroren grote rivieren richting Amsterdam. De Oranjefamilie vluchtte vanuit Scheveningen naar Engeland en de Fransen werden door een deel van de bevolking met de juichkreet “vrijheid, gelijkheid en broederschap” ingehaald. Op 26 januari kwamen in Den Haag de vertegenwoordigers van de Hollandse steden bijeen en constitueerden zich aldaar als “Provisionele Representanten (voorlopige vertegenwoordigers) van het Volk van Holland”. De Bataafse Republiek (1795-1806) was geboren.

Zevenhuizense situatie

Op 8 april 1795 werd door de Provisionele Representanten het bevel uitgevaardigd dat de functies van stads- en dorpsbestuurders voortaan moesten worden vervuld door personen die achter de revolutie stonden. Anti-patriottische ambtenaren moesten dus worden vervangen. Dat was echter in Zevenhuizen niet eenvoudig, want veel inwoners konden tot de orangisten gerekend worden en waren lid van de plaatselijke Oranje Sociëteit.

Slechts een kleine groep voelde wel voor een verandering. Een van hen, de 42-jarige Dirk van Leyden, nam op 30 april het voortouw en informeerde de overheid met een lange brief. Drie kantjes geschreven in een net handschrift, maar hoe opmerkelijk, zonder één komma of punt. Daarna nam de Remonstrantse predikant Jacobus Bruyn deze taak over en schrijft een aantal brieven waarin de Zevenhuizense situatie wordt uitgelegd.

In mei brengt Jan Slotemaker, lid van het landelijke Comité van Voorlichting, een bezoek aan Zevenhuizen en maakt daarvan een uitvoerig verslag. Verder is er nog een geschreven stuk met een suggestie voor een nieuw bestuur en een rapport van het gewestelijk bestuur over de toestand in Zevenhuizen. Al deze stukken maken een drietal zaken duidelijk, namelijk:

– Het Zevenhuizense gemeentebestuur bestond uit “gedecideerde aanklevers der zoogenaamde oude Constitutie” en zou dus in zijn geheel moeten worden vervangen.

– Er waren weinig inwoners te vinden die de taken van burgemeester, schepen en dergelijke op zich wilden nemen. Uiteindelijk kwam men met moeite tot een lijst van tien personen. Maar dat een van hen nachtwaker was en weinig bestuurlijke ervaring had, geeft al aan dat het aantal geschikte personen gering was.

– De gemeentesecretarie, die door schout en secretaris Jan Bontenbal werd beheerd, was in een desolate toestand. Het was één grote wanorde en er was vele jaren achterstand in de boekhouding van de verschillende kassen. Omdat Jan Bontenbal nooit een patriottische houding had getoond of iets had bijgedragen tot de omwenteling, zou hij eigenlijk moeten opstappen. Er was echter geen goede vervanger te vinden en men wilde hem in functie laten totdat hij de gemeentebescheiden op orde had gebracht.

Van gemeentebestuur naar municipaliteit

Volgens een verslag van de Haagse commissie begint op vrijdag 24 juli om 10 uur de werkelijke omwenteling in Zevenhuizen. Het nieuwe gemeentebestuur, de municipaliteit zoals dat nu werd genoemd, zou worden geïnstalleerd. In de herberg ‘t Rechthuis (nu Hof van Holland) wordt het zittende gemeentebestuur door de commissie bedankt en “hen wordt vermaand, nu zij tot den Burgerij terug keeren, om stil en vreedzaam te leeven, aan hunne opnieuw aan te stellen Regenten onderdanig te zijn en alles toe te brengen wat tot welzijn van deeze Dorpe kan verstrekken.

Voorts hielden de Gecommitteerdens eene conferentie met den bedankte Schout en Secretaris Bontebal, onderhielden hem daarin over zijn gedrag welke hij, zoo ver als na de Revolutie gehouden heeft, als ook over eenige beschuldigingen tegen hem waaren ingekoomen dat hij sedert Jaaren herwaarts geene behoorlijke rekening doet van de door hem in zijne qualiteit gehoudene administratie en hem gevraagd of hij genegen was zulks alles te verbeeteren, dat hij dan opnieuw zou worden aangesteld; waarop hij antwoorde dat hij vermeende in alles zijn pligt te hebben betragt en dat hij altijd de zoo heilzame intentie der Provisioneele Representanten van ‘t Volk van Holland zou behartigen en voortzetten”. Met deze geruststellende woorden mocht hij in functie blijven.

Na de handelingen in ‘t Rechthuis stak de commissie de Dorpsstraat over en ging de Nh kerk binnen. Vanaf de preekstoel werd de aanwezige Zevenhuizense bevolking over de vorige besluiten geïnformeerd. Daarna stelde zij tien burgers voor als de nieuwe regenten. Het waren Leendert van der Starre, Pieter Keijzer, Jacob Bruyn, Dirk van Leijden, Dirk Sol, Laurens Hofvliet, Paulus Koole, Pieter Romeijn, Willem van der Wilt en Arij van der Starre. Op de vraag of er iemand iets over deze personen of hun gedrag aan te merken had, kwam er volgens het verslag van de commissie direct een reactie. “Eén uit het midden der vergaderde menigte genaamt Leendert Bontenbal (VLI5), die in ‘t jaar 1787 directeur der Oranje Societeit aldaar geweest is, nam het woord op en vraagde de gecommitteerden waarom de Burgerij van Zevenhuyzen het recht niet werd gegeven om hunne regenten zelfs te stemmen ingevolge het Placaat van de rechten van den mensch van den 31 January 1795“. Na enige woordenwisselingen deelde een commissielid mee dat iedere burgerij inderdaad zijn eigen regenten kan kiezen, mits dit geschiedde door de stemgerechtigde personen die de grondvergadering hadden bijgewoond. In Zevenhuizen gaf dat problemen, zo zei hij, want slechts weinigen hadden deze vergadering bezocht. Het commissielid wreef nog wat meer zout in de wond, want hij sprak zijn verwondering uit over het feit “dat de Burgerij van Zevenhuyzen thans begeerde hunne eigen Regenten te kiezen daar zij slaafsch en laag genoeg geweest zijn om aan de Regenten, welke in de vorige Constitutie door de verdervers van ons land op eene willekeurige wijze aangesteld wierden, te gehoorzaamen

Oproer in het kerkgebouw

Op deze boute uitsprak van de gecommitteerde onstond grote verwarring. Velen lieten zich zoiets nìet zeggen en uìt de menigte klonken aanmoedigìngskreten voor de Zevenhuizense woordvoerders: “Toe spreek nu terug” en “Sla ze maar op hun ziel”. Op het eìnd was het een compleet oproer en de grootste belhamel moet een zekere Arie den Hollander geweest zijn. Toen de rust enigszins was teruggekeerd, deelden de gecommitteerden mee dat zij zich zouden terugtrekken voor beraad en dat de uitslag hìervan zo spoedig mogelijk bekend zou worden gemaakt. IJlings ging het gezelschap terug naar ‘t Rechthuis alwaar onmiddellijk de gemeentebode Gerrit Bontenbal (VII1-4) met een brief naar “Het Committé van Waakzaamheid” te Bleiswijk werd gestuurd. Spoedig daarna kwam een wachtmeester met acht ruiters in Zevenhuizen aan.

Met deze sterke arm achter zich besloot de commissie geen tweede vergadering met het volk te houden. De aanstelling van de tien eerder genoemde mannen en van Jan Bontenbal zou door middel van twee publicaties worden medegedeeld. Wel moesten de functionarissen nog een eed afleggen voor de commissie.

Tekst van de eed die de functionarissen moesten afleggen:

Ik verklaare te erkennen en eerbiedigen de onvervreemdbare Regten van den Mensch en van den Burger, zodanig als dezelve door de Provisioneele Representanten van het Volke van Holland plegtig verklaard zijn bij dezelver Publicatie van den 31 Januarij 1795: en zweere dezelve in mijn ampt of bedieninge, voor zo veel in mij is, te zullen handhaven: ook zweer ik, dat ik den Volke van Holland, in welke boezem ik erkenne de eigenlijke oppermagt te berusten, als ook desselfs vertegenwoordigers, getrouw en getrouw zal zijn, en voorts dat ik alles zal doen, wat een goed en getrouw … an schuldig is en behoord te doen.

DAT ZWEERE IK

Ook de gereformeerde predikant Paulus Knappert werd hiervoor gevraagd. Deze vroeg bedenktijd tot de volgende dag, omdat hij het niet in overeenstemming vond met zijn beroep. De schoolmeester Teunis Zeeman zag geen bezwaren en legde wel de eed af. In de ogen van de commissie was de omwenteling in Zevenhuizen nu tot een goed einde gekomen. Zij vertrok onder begeleiding van vijf ruiters. Vier ruiters bleven achter op het dorp om daar de rust te bewaren. Zij zouden later worden vervangen door 24 man van de Zwitserse garde te voet, die er zes volle weken zouden blijven. Alles lijkt goed geregeld en de municipaliteit kon aan de slag. Maar de nieuwe bestuurders konden zich toen niet voorstellen welke langdurige moeilijkheden zij nog zouden tegenkomen.

Schout en secretaris Jan Bontenbal

Jan Bontenbal, geboren in 1731, had in 1754 zijn vader opgevolgd als schout en secretaris van Zevenhuizen. Daarnaast was hij in 1755 ook aangesteld als directeur van de droogmakerij Eendrachtspolder en werkte hij vanaf 1752 als notaris. Dit alles betekende heel wat schrijfwerk met zijn ganzenveer en het is daarom niet verwonderlijk dat hij een mooi handschrift had.

Maar naast het vele schrijfwerk was Jan Bontenbal ook verantwoordelijk voor het bijhouden van de belastingen die in het dorp geheven werden, onder andere de verponding, de extra-ordinaire verponding, de steekrekeningen, het lastgeld, de afkooppenningen, het molengeld en de algemene zaken van het ambacht. Daarnaast was hij ook belast met de boekhouding van de ambachtslanderijen, de armenkas en de kas van de kerk. Zo mooi als hij kon schrijven, zo slecht heeft hij de financiën beheerd. Jan Bontenbal had hiervan een grote janboel gemaakt (zou hier de uitdrukking vandaar komen?) en er was door jarenlange verwaarlozing een grote achterstand ontstaan. Achteraf kan je je afvragen: wat was de oorzaak van deze chaos, had het vorige gemeentebestuur nooit opgelet en de boeken gecontroleerd en hoe had zoiets kunner gebeuren bij een eerzaam man die al zo lang ir functie was? Hoewel de juiste toedracht niet mee: te achterhalen is, kan een redelijk antwoord voor de laatste vraag gevonden worden in een brief die Jacobus Bruyn in mei 1795 aan de regering stuurde. Zo schrijft hij:

“Jan Bontenbal wordt gehouden voor een eerlijk man, van eene vrij gemaatigde denkwijs, niet onbekwaam, ook niet ontbloot van zulke hoedanigheden die hem in den kring van amteloos burger tot een agtenswaardig man zouden maaken. Een patriot ìs hij zekerlijk niet, maar hij ìs even zo mìn een gedeclareerd voorstander van het huis van Orange en de oude constìtutie. Hj heeft zich zover men weet altijd lijdelijk gedraagen, zonder zich in woorden en daaden uìttelaten. Zelfs heeft men het aan zijn gezag en ìnvloed grootendeels te danken dat Zevenhuizen, ìn het beklaaglijke jaar 1787, minder dan de meeste andere plaatsen van inwendige beroerìngen heeft geleden. Hij is derhalve van eene antìrevolutionaïre denk-of handelswijze niet te beschuldigen, en dit ìs de reden dat de burgers deezer plaats huiverig zijn om hem, als ware hij een onwaardig persoon, van zijn amten te ontzetten. Maar aan de andere kant vindt men (niet alleen bij de weldenkende, maar ook bij het aanzienlijkst gedeelte der anders denkende burgers van deeze plaats) het ongeraaden om hem in het bezit van zijn posten te laaten blijven omdat zijne traagheid en inactiviteit hem tot de bediening van dezelven ongeschikt maakt”.

Problemen voor de nieuwe bestuurders

Al spoedig werden de nieuwe bestuurders tijdens hun vergaderingen geconfronteerd met het gedrag van Jan Bontenbal. Na veel moeilijkheden schrijven zij op 20 oktober 1795 in een lange brief aan de overheid dat “hij (= Jan Bontenbal) met de Municipaliteit zo weinig tot bevordering der goede zaak medewerkt en dat hij steeds uitvluchten en zwaarigheden inbrengt. Zo gaat het in veele zaaken en in het bijzonder ook met het doen van de rekeningen”. De municipaliteit geeft in de brief ook een opsomming van de achterstanden. Zo zijn van de afkooppenningen over vele jaren geen rekeningen te vinden. Aan de steekrekeningen is sedert het jaar 1782 niets gedaan. Hoe het met de kas van de kerkmeester gesteld was, is onbekend. Wat betreft de verponding zijn er lieden op Zevenhuizen die zes, acht, tien, twintig ja dertig jaar geen verponding betaald hebben. Wel waren de verschuldigde jaarlijkse bedragen tot 1786 aan de overheid betaald hetgeen betekende dat het benodigde geld uit andere kassen was gebruikt. Al met al moesten nog 80 à 90 jaarafrekeningen van een groot aantal kassen worden opgemaakt.

Armenkas

Een schrijnend voorbeeld van de financiële wanorde is de armen- ofwel Heilige Geestkas. Deze kas kreeg zijn inkomsten uit bijdragen en legaten van burgers en was bestemd voor armlastigen. In Zevenhuizen waren twee arm- of Heilige Geestmeesters die elk jaar gekozen werden. Zij inden het geld en verzorgden de uitgaven. Maar de uiteindelijke opmaak van de kas was de taak van de opperarmmeester, in dit geval Jan Bontenbal. In de hiervoor genoemde brief van 20 oktober 1795 klaagt de municipaliteit ook over deze affaire: “van de armenkas is sedert het jaar 1761 tot 1789 en sedert het jaar 1790 tot heden toe geheel geene rekening gedaan. Zelfs zijn er van de meeste dier jaaren ter secretarij geheel geene notitien voor handen van hetgeen de armmeesters in dier tijd hebben uitgegeven en ontvangen. Van die armmeesters zijn er al verscheidene dood en wij zien derhalve weinig kans om tot eene behoorlijke verrekening dier kasse te kunnen komen. Intusschen is die kas met eene zeer groote en voor deeze Burgerij schier onbetaalbaare schuld beladen”. Uit de correspondentie met het Provinciaal Bestuur blijkt dat de oplossing nog lang zou duren. In februari 1797 komt de municipaliteit met een wanhoopskreet en vraagt aan Den Haag toestemming “om de te kort komende penningen tot onderhoud van de Heilige Geest armen over de gehele burgerij om te slaan en met regt van parate executie tegen de onwilligen“. Hoewel het hier niet om een doodstraf ging, kon het provinciaal bestuur toch niet met deze strafmaatregel instemmen. De overheid onttrok zich en de oplossing werd aan de municipaliteit overgelaten.

Municipaliteit dreigt met aftreden

De municipaliteit had aanvankelijk gevraagd om de instelling van een regeringscommissie die de gemeente zou adviseren en assisteren. Maar de enige aktie van de overheid was de opdracht aan Jan Bontenbal om rekenschap te geven vóór 20 november. Dat lukte hem niet en hij vraagt weer twee maanden uitstel. De goedkeuring van de overheid maakt de municipaliteìt moedeloos en ze schrijft in een van de volgende brieven “dat ze liever verkiezen hun posten neer te leggen dan dat zij zich vruchteloos zouden blijven uitsloven met geen ander resultaat dan eindeloos verdriet en tegenwerking van kwalijk gezinde medeburgers”.

In februari 1796 schrijft de municipaliteit nogmaals dat er geen voortgang in de zaak zit. Zij verzoekt, ja smeekt de overheid met grote nadruk om aan de uitvluchten van Jan Bontenbal geen gehoor meer te geven en een beslissing te nemen. Maar de regering geeft nogmaals uitstel aan Jan Bontenbal, waarop de municipaliteit in een brief aangeeft dat ze met haar werkzaamheden wil stoppen.

Jan Bontenbal gesuspendeerd als schout en secretaris

Zeker twaalf brieven heeft de municipaliteit geschreven voordat het Provinciaal Bestuur op 21 september 1796 eindelijk het besluit neemt “om Jan Bontenbal in zijne qualiteiten van Schout en Secretaris van Zevenhuyzen en diverse daar uit voortvloeyende betrekkingen, bij dese te suspenderen (schorsen), en denzelve ten ernstigste te gelasten van dadelijk alle rekeningen te doen, welke door hem in alle zijn voornoemde relatien nog niet zouden zijn gedaan (…) met verdere last aan Bontenbal dat geene van zijne goederen of bezittingen te mogen verkoopen, veraliëneeren (afstand doen) of bezwaren”.

Het doel van de municipaliteit was bereikt, maar eens te meer bleek dat niet iedereen gelukkig was. In december 1796, bij het afsluiten van de armenkas over het jaar 1796, protesteert een aantal dorpsbewoners over de procedure. Jacob Kloots, Jacob Koole, Hendrik Kollingen en Cornelis ‘t Hooft, als gemachtigden van een groep inwoners, wenden zich tot het Provinciaal Bestuur en verzoeken om Jan Bontenbal in zijn ambten te houden. Maar, helaas voor hen, ze waren niet aanwezig geweest op de grondvergadering van de municipaliteit en daarom niet stemgerechtigd. Hun verzoek werd op deze gronden niet ontvankelijk verklaard en Jan Bontenbal krijgt zijn functies niet terug. Hij kan al zijn aandacht geven aan het op orde brengen van de financiële administratie, maar nu onder verantwoordelijkheid van twee waarnemers.

Twee herstellers aan het werk

De municipaliteit had, voordat Bontenbal zou worden geschorst, al uitgekeken naar geschikte vervangers die de secretarie op orde konden brengen. Twee personen kwamen in aanmerking: L. Hess, secretaris van Gouda en H. Slicher, advocaat aldaar. Al op 28 augustus 1796 had de municipaliteit toestemming aan het Provinciaal Bestuur gevraagd om deze heren te mogen aanstellen. En inderdaad, vier dagen na de schorsing van Bontenbal werden beiden benoemd en kregen zij van de municipaliteit als opdracht “de geheele secretary dezer plaats te inventariseeren en van hem (=Bontenbal) over te neemen, deselve met alle haar ap- en dependentie te examineeren, het verzuymde te herstellen en hetgeene verward mogt zijn, teregt te brengen, enz”. De secretarie van Zevenhuizen was al jaren lang gevestigd in een eigen gebouw dat nagenoeg recht tegenover de Remonstrantse kerk aan de Dorpsstraat stond. Beide heren konden hier aan de slag, maar het zou voor hen ook een moeilijke klus worden. Dientengevolge worden ook zij in maart en in april 1797 door de municipaliteit gemaand om spoed te maken. Gelukkig vinden spoedig daarna de eerste betalingen plaats en wordt de situatie wat normaler. In juli 1797 worden L. Hess en H. Slicher daarom bedankt voor hun tijdelijke inspanning en tegelijkertijd wordt Slicher aangesteld als voorlopige schout en secretaris van Zevenhuizen.

Jan Bontenbal overleden

Jan Bontenbal overlijdt op 27 maart 1800 op 69-jarige leeftijd. De oorzaak is niet bekend, maar misschien waren de laatste vijf jaar van zijn leven niet de gelukkigste en heeft hij moegestreden zijn hoofd neergelegd. Door de revolutie van begin 1795 van zijn voetstuk gevallen, verliest hij ook nog op 29 december 1795 zijn enige zoon, zijn gedoodverfde opvolger. Vervolgens overlijdt in mei 1799 zijn enige zuster en heeft hij alleen nog zijn dochter Jacoba Maria als naaste familie. Zij woonde in Rotterdam en was getrouwd met Benjamin Arrenberg, drukker en uitgever van de Rotterdamsche Courant.

Door het overlijden van Jan Bontenbal kwam de municipaliteit in grote onzekerheid. De afwikkeling van de financiële zaken van de secretarie was nog steeds niet op orde en het was onbekend of er geld te kort was of niet. Daarom wordt daags na het overlijden van Jan Bontenbal, dus terwijl hij nog boven aarde stond, door de municipaliteit van Zevenhuizen aan de erfgename gevraagd of zij de nalatenschap van Jan Bontenbal aanvaardt. Benjamin Arrenberg, die als echtgenoot van Jacoba Maria Bontenbal optreedt als zaakgelastigde, houdt echter een slag om de arm en wil de nalatenschap pas accepteren nadat de kassen van Zevenhuizen zijn opgemaakt.

Financiën secretarie op orde

Het zou nog meer dan een jaar duren, want pas op 3 april 1801 is het zover dat de boeken zijn opgemaakt en de zaak kan worden afgewikkeld. Op die dag verschijnen in Gouda drie partijen voor notaris Jeremias van de Gijp: de municipaliteit, een commissie van de Zevenhuizense burgerij en Benjamin Arrenberg als man van de erfgename van Jan Bontenbal. De commissie keurt de opgestelde jaarverslagen van de lokale belastingen goed. Vervolgens komen municipaliteit en Arrenberg het volgende overeen: ten eerste zal Arrenberg de municipaliteit vrijwaren van alle komende rekeningen en aanmaningen over de periode dat Jan Bontenbal in functie was; ten tweede zal Arrenberg een nadelig bedrag van 15.587 gulden, 5 stuivers en 12 penningen voldoen en ten derde zal hij het batige kassaldo van 9462 gulden, 6 stuivers en 10 penningen overdragen aan de municipaliteit.

Het is een flink bedrag dat de erfgename moet afstaan aan de municipaliteit, maar toch aanvaardde zij de nalatenschap. Er was namelijk voor Jacoba Maria een positief resultaat, want de inventarisatie van de boedel van de overledene, opgemaakt op 19 april 1800, geeft aan dat deze boedel getaxeerd was op ongeveer 25.000 gulden.

Schout Bontenbalpad in Rotterdam

Uit het voorgaande valt op te maken dat het functioneren van de Zevenhuizense schout en secretaris Jan Bontenbal aan het einde van zijn leven omstreden was. Toch heeft hij iets bereikt wat in de regel alleen verdienstelijke personen te beurt valt. Rotterdam heeft een weg op voormalig Zevenhuizens grondgebied naar hem vernoemd: het Schout Bontenbalpad.

Dat zullen de leden van de municipaliteit in Zevenhuizen, die in 1795-1796 zo sterk op zijn aftreden hebben aangedrongen, toch ook niet hebben kunnen vermoeden. Het Schout Bontenbalpad heette vroeger de (Stille) Capelseweg. Aan deze landweg tussen Capelle a/d IJssel en Oud Verlaat lagen slechts enkele huizen en één hiervan behoorde toe aan Johannes (Jan) Bontenbal (XII-45-9). De gemeente Rotterdam, die de grond nodig had voor de aanleg van de woonwijk Ommoord, begon onderhandelingen met de gemeente Zevenhuizen en onteigeningsprocedures met grondeigenaren. Het werd voor Rotterdam een tijdrovende activiteit die vele jaren in beslag nam. De weduwe van Johannes (Jan) Bontenbal was de laatste bewoonster van de Capelseweg die uit haar huis vertrok.

B & W van Rotterdam besloot op 21 december 1979 om de naam van de Capelseweg te wijzigen in Schout Bontenbalpad. Hierbij werd aangevoerd dat het pad vernoemd werd naar Jan Bontenbal, de hiervoor genoemde schout van Zevenhuizen. Maar misschien is de keuze van de naam wel beïnvloed door de bewoner met dezelfde naam, die lange tijd in een huis aan de Capelseweg woonde.

Jan Bontenbal trouwde in 1756 te Nijmegen met Hendrika Barendina Kleijnpenning. Omdat zij neef en nicht (zusterskinderen) waren, was voor het huwelijk toestemming van de Gelderse Landdag nodig (Landdag reces 3-10-1756). Het echtpaar kreeg zes kinderen, maar de laatste vier kinderen stierven al op zeer jeugdige leeftijd. Zijn enige dochter Jacoba Maria woont later in Rotterdam en zijn zoon Jan junior bleef in Zevenhuizen wonen.

Toen deze ongehuwde Jan Bontenbal (VIII-1-1) op 29 december 1795 op 38-jarige leeftijd overleed, plaatste zijn vader een overlijdensannonce in de Rotterdamsche Courant. Ofschoon in Nederland al vanaf de eerste helft van de 17de eeuw kranten verschenen, was het opnemen van familieberichten een gebruik dat pas omstreeks 1795 ingang vond naar Frans voorbeeld. Bovenstaande familie-advertentie, gedrukt op lichtblauw gekleurd krantenpapier, kan dus gerekend worden tot de eerste familieberichten die in Nederlandse kranten verschenen.

De Rotterdamsche Courant werd door de schoonzoon van Jan Bontenbal senior gedrukt en uitgegeven. Deze Benjamin Arrenberg, getrouwd dus met Jacoba Maria Bontenbal, was een zoon van de stadscourantier en drukker Reinier Arrenberg er Catharina Kruijt.

Wat verder in de tekst van de advertentie opvalt, is dat vader Jan Bontenbal van brieven van rouwbeklag verschoond wenste te blijven. Dit lijkt een hard standpunt, maar het was een algemeen gebruik in die tijd. Ook in gelijksoortige advertenties kwamen zinnen met dezelfde strekking voor. Was Jan sr. hiermee zijn kennissen gedienstig en vond hij het niet nodig dat zij de moeite namen om een brief te schrijven? Of zag hij ertegenop om deze brieven weer te moeten beantwoorden?

Toch moet dit overlijden voor Jan Bontenbal senior een grote klap geweest zijn. Vermoedelijk zal hij altijd wel gedacht hebben dat zijn enige zoon hem als notaris zou opvolgen. Jan junior werkte reeds als notarisklerk bij zijn vader en beiden zullen wel de intentie gehad hebben om het notariaat in Zevenhuizen binnen de familie te houden.

Bronvermelding

Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.