Honderd en een jaar nadat zijn overgrootvader Claes Michielsz Bontenbal (I) veroordeeld werd door het Hoogheemraadschap van Schieland tot het betalen van gemaakte kosten, werd ook Jan Claesz (IV-5) door ditzelfde waterschap beboet. En hoe merkwaardig, het was voor nagenoeg dezelfde soort van overtreding.
Veroordeling in 1544
In 1544 werd Claes Michielsz verdacht van het wegbaggeren van turfgrond bij of langs de landscheiding. Dat was, waterstaatkundig gezien, niet acceptabel want verdwijning van die grond leidde tot een reductie van de sterkte van de landscheiding en dat zou kunnen uitmonden in een dijkdoorbraak. De landvermindering was omstreeks 12 juni 1544, tijdens de Sint-Odulfusschouw, waargenomen door de dijkgraaf van Schieland. De gebeurtenis werd opgetekend in een register van het Hoogheemraadschap Schieland en de klerk/secretaris schreef “dat men die bode sal senden tot sijne costen omte seijn of hij (=Claes) die lantscheiijdinge te nae geslachturft heft off niet”. Hoewel toen niet werd beschreven welke landscheiding het betrof, was het waarschijnlijk de kade tussen de landscheidingsrivier de Rotte en de Catgespolder. In deze polder had Claes Michielsz namelijk elf morgen land in gebruik.
Aanklacht in 1645
Naar aanleiding van de Sint-Pieterschouw, die omstreeks 22 februari in 1645 was gehouden, hield de Vierschaar van Schieland op 8 april van dat jaar een rechtdag. Hier werd een geding tussen het polderbestuur van de Catgespolder en Jan Claesz Bontenbal behandeld en de klerk schreef in het Vierschaarboek de volgende aanklacht:
“Den Schout ende Croosheemraden van de Catgens polder, mitsgaders Ambachtsbewaarders van 7 husen eijchsers, contra Jan Claesz Bontenbal, gedaagde, ende procederen te begeren. Sijluiden concluderen dat den gedaagde gecondemneert (=veroordeelt) sal werden aen hen luiden te betalen, ende bij procedure te camptiseren omme gedistribueert te werden naer behooren de somme van hondert een en dertich gld zes stuvers, sijnde de oncosten die gevallen sijn tot preservatie ende verseeckeringe van de Rotte cade, vande landen bij hem, geinsinueerde, tot noch toe soo in huiere als andere gebruict. Ende dat mede den gedaagde de voorschreven Rotte cade wederom brengt op sijn voorgecende breete ende versterken met aerde, cleij, sant ofte peuijn, tot discretie vande Schout ende Croosheemraden, ofte dat de eiijjchsers selve op sijn gedaagdens eiijjgen costen sullen mogen doen maecken.”
Veroordeling
Uit deze tekst blijkt dat de Rottekade, die aan Jan Bontenbals land in de Catgespolder grensde, te smal is geworden en dat deze kade “wederom” op de vereiste breedte moet worden gebracht. Of de golfslag in de Rotte de kade had aangetast of dat Jan hier ook veengrond/turf had weggehaald, is niet duidelijk. In ieder geval werden de voor en tegens op de rechtdag besproken en komt de Vierschaar van Schieland tot de conclusie dat Jan verantwoordelijk is voor de slechte staat. Hij wordt vervolgens veroordeeld tot het betalen van een bedrag 131 gulden en 6 stuivers.
Bode van Schieland
Dat vond Jan Claesz Bontenbal niet leuk en zijn weerzin om te betalen is op te maken uit de aantekening van Willem Lansick, de bode van Schieland. Een tekst van een extract uit het vierschaarboek, met rechtsgang en veroordeling, werd op 15 juni 1645 door het College van Schieland goedgekeurd. Met deze sommatie ging de bode op 16 juni naar het huis van Jan Claesz, maar trof hem niet thuis (of hield Jan zich soms verborgen?). De bode heeft toen de geschreven sommatie overhandigd aan Jans huisvrouw, die als antwoord gaf: “Ick salt mijn man seggen”. Grietje Gerritsdr van der Plas zal dat ongetwijfeld gedaan hebben, maar Jan reageerde kennelijk niet. Daarom gaat de bode op 5 juli weer naar het huis van Bontenbal, maar wederom tevergeefs. Ook nu antwoordde zijn vrouw: “Ick salt mijn man seggen als hij thuis comt”.
Blijkbaar is de bode wijs geworden en wacht hij tot Jan Bontenbal op 16 augustus in het “gemeenlants huis” te Rotterdam aanwezig is. Daar overhandigt de bode de sommatie aan Jan Bontenbal. In het nauw gedreven op Schielands territorium kan hij niet meer een smoes verzinnen en antwoordt: “Ick sal haer betalen”.
Bronvermelding
Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.