III – Schrijfoefeningen van Jannetgen Claesdr Bontenbal

Jannetgen (III-5-5) was de jongste dochter van Claes Bontenbal, de gewezen secretaris van Zevenhuizen. Ook zij heeft zich, net zoals haar vader, geoefend in de schrijfkunst en in het Gemeentearchief van Leiden is een klein schriftje met schrijf- en rekenoefeningen van haar bewaard gebleven. Het bevindt zich in het weeskamerdossier van haar oudere broer Christoffel. Hij overleed in 1655 te Leiden en zijn goederen kwamen onder beheer van deze weeskamer.

Een blad uit het schriftje dat 16 bij 24 cm meet, is verkleind afgebeeld in bovenstaande figuur. Waarschijnlijk is Janneken Claes dochter, zoals zij zich zelf noemde, geholpen door haar stiefvader Jan Crijnsz van der Ysel. In het schriftje zijn met geoefende hand voorbeelden gegeven die zij dan weer zo goed mogelijk probeerde na te schrijven. Waarschijnlijk was zij toen een jaar of acht en stammen de letters, woorden en zinnen die zij geschreven heeft uit omstreeks 1630. Opmerkelijk is dat de schrijfvoorbeelden in het hoekige, rechtopstaande schrift werden gegeven. Deze gotische, of volgens de historie, Angelsaksische lettervorm werd meer getekend dan geschreven. Het was in de overgangsperiode, want velen gebruikten in dat tijdvak al de cursieve schrijfvorm zoals dat in de 17de eeuw gebruikelijk was. Een ander interessant aspect is te vinden in de linker benedenhoek van het oefenblad.

Hier is te zien hoe het woord ‘want’ met gebruikmaking van verschillende lettervormen kon worden geschreven. Hoofdletters, kleine letters, gotisch schrift, blokletters en cursieve schrijfletters; acht verschillende vormen in totaal. Het tweede en vierde voorbeeld van onderen geeft cursieve lettervormen, welke voor het tijdperk 1630 beter op zijn plaats zouden zijn geweest. Dat degene die de voorbeelden schreef wel bij machte was om cursief te schrijven, kan erop duiden dat Janneken met de gemakkelijkste schrijfvorm moest beginnen. Waarschijnlijk heeft zij later de cursieve vorm gebruikt, een vorm die sneller geschreven kon worden. Passend bij het tijdperk waarin Jannetje leefde, zijn de spreuken die als oefenstof werden gebruikt. Ze hebben allemaal een stichtelijke en moralistische strekking. Zodoende werd Jannetje niet alleen onderwezen ín het schoonschrijven maar ook op het ethische vlak.

De tien spreuken die ìn het schriftje voorkomen zijn:

Tek quam geloopen door een lant
daer vont ick gescreven aen de wandt
weest heus van mont en trou van handt
soo meught ghij wandelen in alle lant.

Den ouden sal men eeren
den jongen sal men leeren
den wijzen sal men vragen
den sotten sal men verdraegen.

De wijsheyt van een boer,
de schoonheijt van een hoer
In sacke-draegersdracht
die sijn weijnich geacht.

Selden tijt sonder strijt,
door u ganschen leven.
Altijt yets dat verdriet
en geguel (kwelling) sal geven.

Heere laet my uwe gunst verwerven
te leven in gedult
en met vermecht* te sterven.

Vaert men over een sloot
men laeten een broot.
Vaert men over een veer
men laet er noch meer.

Godt verloren, niet verloren
Moet verloren, veel verloren
Eer verloren, meer verloren
Siel verloren, al verloren

De vrouwen plachten eertijds
driederley tranen te schreijten,
een van leet, een van ongedult,
een van bedrocht.

Die reijst mach vragen,
in schuijt of wagen.
Die ontziet
en leert er niet.

Sijt ghij verbrant
aen voet of hant,
gaet tot de vlam
daer t quat af quam.

Deze laatste spreuk heeft in de huidige tijd enige toelichting nodig. Het is sommige ouderen bekend dat wanneer men een verbranding had opgelopen men de verbrande plek weer moest verwarmen met dezelfde warmtebron. De pijn zou dan minder worden. Een gedachte/gewoonte die dus in de 17e eeuw, maar ook in de 20e eeuw bekend was.

*vermecht is waarschijnlijk afgeleid van vermachten, is overwinnen, onder zijn macht brengen. In het gedichtje zou vermecht dan betekenen: het leven overwonnen hebben, dus met overgave te sterven.

Bronvermelding

Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.