IX – Driemaal rouw in de familie Bontenbal binnen 15 dagen

Februari 1802 was een droevige maand voor de familie. In een tijdsbestek van 15 dagen werden drie familieleden in Zevenhuizen begraven: een vader, zijn zoon en zijn schoonzoon. Als eerste van de drie wordt op 5 februari de zoon Paulus Bontenbal (IX-6) begraven. Hij werd slechts 30 jaar oud en liet een vrouw na met vier kinderen in de leeftijd van 6 tot 1/2 jaar. Tien dagen later, op 15 februari, wordt zijn vader Johannes (V1III-7) na een leven van 71 jaar ter aarde besteld. Weer vijf dagen later, op 20 februari, volgt de 27-jarige Rokus de Bruin. Hij was getrouwd met Lena Bontenbal (VIII-7-5) en dus de schoonzoon van Johannes en de zwager van Paulus.

Oorzaak

Een uitzonderlijke gebeurtenis deze drie sterfgevallen in dit korte tijdsbestek. De vraag komt dan ook op: wat was hier aan de hand, hebben deze sterfgevallen iets met elkaar gemeen? Men zou daarbij kunnen denken aan een bijzonder slechte weersgesteldheid of een besmettelijke ziekte, Wat het weer betreft staat de winter van 1801-1802 bekend als een koude winter. Op 12 januari meldt Utrecht min 14°C en op 15 januari min 21°C. Sloten en plassen, maar ook de rivieren zware storm op de 22e januari en daarna overgaand in minder extreem weer. Inderdaad, wel een uitzonderlijk periode maar nog geen aanwijzing voor het overlijden van deze drie mannen.

Er zijn ook geen aanwijzingen dat er in begin 1802 een besmettelijke ziekte heeft geheerst. Het register van ontvangst van het verschuldigde kerkenrecht voor het begraven toont niet aan dat een ongewoon groot aantal begrafenissen in Zevenhuizen heeft plaats gevonden. Het aantal gestorven kinderen, veelal gevoeliger voor ziekten en epidemieën, was eerder laag dan hoog in die periode. Een duidelijke verklaring voor deze drie sterfgevallen binnen de familie is er dus niet.

Begraafregister

Wat door het begraafregister wel wordt aangetoond, is het verschil in welstand van de drie familieleden, Paulus, vader van vier jonge kinderen, had het blijkbaar niet breed en werd Pro Deo, dus van de Armen begraven op het kerkhof. Vermoedelijk ging dat heel eenvoudig en zonder enig ceremonieel vertoon. Zijn vader Johannes en zijn zwager Rokus de Bruin werden daarentegen in de kerk begraven. Bij deze begrafenissen werd de kerkklok voor twee uur geluid en de kist op de baar afgedekt met het beste kleed. De kosten voor deze begrafenis waren tien gulden en zes stuivers en de begrafenis viel daarmee in de hoge tarieven zoals te zien is in onderstaand overzicht. In dit overzicht komt een opvallende uitdrukking voor, namelijk “gedompeld”.

Het is inderdaad een woord dat heden ten dage een nadere uitleg nodig heeft. Het betekent dat de overledene ongedoopt werd begraven. In bijna alle gevallen betrof het kinderen die dood waren geboren of kinderen die vlak na de geboorte en voor het dopen waren overleden. Of de kinderen dan ook zonder kist ter aarde werden besteld, is niet geheel duidelijk. Verder terug in de tijd was dat voor alle overledenen wel gangbaar. Gewikkeld in een doodslaken lagen zij opgebaard op stro of een plank en werden zo ten grave gedragen en ter aarde besteld.

Begraven op het kerkhof en in de kerk

Verder valt op dat in 1802 zowel op het kerkhof als in de kerk werd begraven; het was een overgangsperiode. In het Zevenhuizense begraafregister van 1802 zijn 57 teraardebestellingen opgetekend; hiervan waren er 32 in de kerk en 25 op het kerkhof. Het begraven in de kerk kwam in Zevenhuizen nog tot na 1814 voor.

De gewoonte om in de kerk te begraven had grote nadelen, maar was eeuwenlang zo belangrijk gevonden dat men er ongemakken voor over had. Voortdurend moest de vloer worden opengebroken en vaak hing er in de kerken een penetrante lijklucht die ‘s zomers tot een verpestende stank kon oplopen. De geboden om de kist te bedekken met grauw papier besprenkeld met azijn, de voorschriften om dieper te begraven en de kisten met zand te bedekken, het strooien met geurige kruiden, het hielp allemaal niets. Maar het begraven ín de kerk was en bleef geliefd en bracht tevens veel geld op voor de kerkelijke gemeente. Vooral het belangrijke, centrale deel van de kerk, dus het koor en binnen het doophekje, had de voorkeur. Hier lag dan ook de welgestelde, en de uitdrukking “een rijke stinkerd” zou hier weleens zijn oorsprong gehad kunnen hebben.

Weerstand

In de 17de eeuw en sterker nog in de tweede helft van de 18de eeuw kwam er in Nederland een beweging op gang om doden buiten de kerk te begraven. Hoewel het gebaseerd was op hygiënische aspecten, stuitte een en ander op veel weerstand. Het ontaardde in de grote steden tot rellen tussen de voor- en tegenstanders. Echter, met de komst van de Franse tijd werd in 1795 het begraven in de kerk in veel steden verboden. In Zevenhuizen bleef, zoals het register aantoont, de mogelijkheid bestaan. Bij de restauratie van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 werd het begraven in de kerk weer toegestaan, totdat Willem 1 in 1827 bij koninklijk besluit het begraven in de kerk opnieuw verbood, gevolgd in 1869 bij de begrafeniswet.

De verschillende begrafeniskosten die in 1802 voorkomen in het impostregister van de Nederlands Hervormde Kerk te Zevenhuizen:


(gulden:stuiver)
op het kerkhof, van de armenPro Deo
op het kerkhof, 1 uur geluid, middelste kleed1:16
op het kerkhof, 2 uur geluid, middelste kleed2:14
op het kerkhof, 2 uur geluid, beste kleed3:06
in de kerk, een kind, gedompeld3:10
op het koor, een kind, gedompeld4:10
in de kerk, 1/2 uur geluid, beste kleed8:16
in de kerk, 1 uur geluid, middelste kleed8:16
in de kerk, 2 uur geluid, middelste kleed8:19
in de kerk, 2 uur geluid, beste kleed10:06
op het koor, 2 uur geluid, beste kleed12:06
op het koor, 3 uur geluid, beste kleed13:04
in het doophekje, 3 uur geluid, beste kleed40:04
N.B. medewerkers van kerk en diaconie pro Deo

Bronvermelding

Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.