Huibert Bontenbals naam komt regelmatig voor in notariële akten en andere documenten. Vaak heeft het betrekking op zijn beroep, een aantal malen als pachter en/of collecteur van accijnzen en vijfmaal als schuitenvoerder. Dit laatste beroep is meer dan varen met een schuit: hij was schipper/eigenaar. De eerste keer dat hij als zodanig staat vermeld, is in een akte uit 1601 waarin Huibert de koop van een stuk grond bij de Hildam tussen Rotte en de Benthuizervaart laat vastleggen. De Hildam was een belangrijk punt in de vaarweg van Rotterdam naar het noorden. In 1608 wordt in een notariële akte Huibert genoemd als “schuitvoerder op Amsterdam”. Hij legt dan de verklaring af dat een aantal pakjes door schuitenvoerders is afgeleverd. De derde aanduiding is in een attestatie van 1616 waarin hij wordt aangeduid als oud-hoofdman van het schippersgilde van het veer van Rotterdam op Amsterdam. Vervolgens is hij in 1619 aanwezig in de herberg ‘De Stede van Amstelredam’ aan het Amsterdamse Veer. Hier wordt notarieel vastgelegd dat drie schippers een schuit gemaakt willen hebben die gelijk is aan de schuit van Huibert. Ten slotte vermeldt de boedelbeschrijving, opgemaakt na zijn overlijden, een veerschuit die gebruikt werd op het traject Rotterdam-Amsterdam.
Beurtschipper
Uit voorgaande is op te maken dat Huibert van voor 1601 tot aan zijn dood in 1632 een boot bezat waarmee beurtvaarten werden onderhouden. Hij was, zoals dat gebruikelijk was, verenigd in het gilde van de binnenveerschippers op Amsterdam. Dit gilde bestond uit 14 schippers, onder wie een aantal dat geen eigen schuit had en waarvan de beurt door schippers die wel schepen bezaten, werd waargenomen. Sinds 1588 onderhielden zij met elkaar een dagelijkse rechtstreekse vervoersdienst vanaf de Amsterdamse Veerkade aan de Binnenrotte in Rotterdam. In een akte van 1597, waarbij het stadsbestuur van Rotterdam een overeenkomst der schuitenvoerders van Rotterdam en Amsterdam betreffende de bediening van het veer tussen de beide steden bekrachtigt, leest men dat de schuitevaarders “schuyt om schuyt ende by gebeurten sullen varen en dat dienvolgende ‘t geheele jaar door, soowel des Sonnedaechs als werckedeags, alle dage, soo tot Amstelredamme als binnen deser stede, opten middagh ten twaelff uren een veerschuyte affvaren zal”.
Deze schippers vervoerden zowel personen met hun bagage, als brieven, pakketjes en koopwaren. Voor het laatste mochten zij een hoger tarief berekenen dan hun beroepsgenoten van het buitenveer. Maar deze schippers onderhielden hun dienst dan ook minder frequent en waren minder snel omdat zij soms een andere route namen.
De beurtschepen waren eenvoudig van uitvoering en hadden, vanwege kleine sluizen en smalle vaarwegen, beperkte afmetingen. De illustratie toont een prent uit omstreeks 1627, gemaakt door Jan Porcelis, waarop een veerschuit is afgebeeld die gebruikt werd op de vaart naar Amsterdam. De schuit had een draagvermogen van zes last en achter de mast was een plaats gemaakt voor passagiers. Geteerde zeildoekse kleden over houten stijlen gaven aan hen wat beschutting. Roeven, zoals bekend van trekschuiten, kwamen pas voor in begìn zeventienhonderd.
Hoe het schip van Huibert er uit heeft gezien is onbekend. Waarschijnlijk was het wel een goed en modern schip, want in 1619 diende zijn schuit als voorbeeld voor de scheepsmaker Job Pietersz om nagemaakt te worden ten behoeve van drie andere Rotterdamse beurtschippers.
Gedurende de 16de eeuw had het verkeer te water tussen Rotterdam en Amsterdam plaats gehad over de Hollandse IJssel, de Gouwe en Oude Rijn en verder vìa de meren, Haarlem en Spaarndammersluis naar het IJ. Hierbij moesten de schepen door een nauwe sluis bij Gouda, wat veel oponthoud gaf. Omstreeks 1590 begonnen enkele Rotterdamse schippers gebruik te maken van een kortere route. Zij voeren daartoe de Rotte op tot de Hildam, de landscheiding tussen Schieland en Rijnland. Door middel van een daarop aangelegde overtoom konden zij via de Hoogeveensevaart direct naar de Oude Rijn. Tevens had Rotterdam van Maximiliaan van Cruiningen, heer van Hazerswoude, het recht gekocht om de Hoogeveensevaart te verbreden en de bruggen hoger te bouwen. Dit alles was zeer tegen de zin van de Gouwenaars, zij zagen hun tolheffingen drastisch verminderen. Zij waren zo ontstemd dat ze de windas op de overtoom aan de Hildam kapot sloegen. Rotterdam beantwoordt deze gewelddaad met de inbeslagneming van goederen van andere Gouwenaars en tegelijkertijd werd de Hollandse IJssel afgesloten voor scheepvaartverkeer. Midden in de Tachtigjarige Oorlog dreigt een lokaal oorlogje en de overheid moet bemiddelen. Het zou echter tot 1613 duren voordat een oplossing door beide partijen werd aanvaard. Gouda moet de schepen onbelemmerd doorlaten, maar op de Hildam zou op interlokaal verkeer de Goudse tol ten behoeve van de fiscus worden geheven. Waarom Huibert in 1601 een strookje land bij de Hildam heeft gekocht, wordt niet duidelijk uit de koopakte. Het is echter zeer waarschijnlijk dat het iets met de doorgang voor schepen te maken heeft gehad. Misschien was het bedoeld om veerschuiten gemakkelijker met de windas over de dam te trekken of misschien had Huibert het plan om ter plaatse een schutsluis aan te leggen.
Omdat een beurtschipper ruwweg één keer in de twee weken in actie kwam, had Huibert nog tijd over voor andere bezigheden. Uit notariële akten is op te maken dat hij ook werkte als pachter en collecteur van impost/accijnzen. Zo wordt hij vermeld als pachter van: de statenimpost op bier, de impost op bier over de dorpen Kralingen en Capelle aan de IJssel, de zoutaccijns ín Rotterdam en als pachter/collecteur van het bestiaal.
Pachter en collecteur
Het recht om impost/accijns te innen werd meestal elk jaar verpacht door de Staten van Holland en West-Friesland of door het stadsbestuur. Dit verpachten door de overheid had een aantal voordelen boven het zelf innen. Zo droeg de overheid geen risico, want zij ontving een tevoren overeengekomen bedrag dat prompt voldaan werd. Verder werkte een pachter zo zuinig mogelijk met een minimum aan ‘ambtenaren’ (collecteurs) en zorgde er wel voor dat hij het maximale bedrag binnenkreeg. Wel waren er rechtsregels gesteld die verhinderden dat een pachter naar willekeur kon handelen en verder stond hij onder toezicht van een controleur. Maar sommige pachters inden te rigoureus met als doel hun inkomsten te vergroten, waarbij ongeletterden wel eens werden uitgebuit. Ook kwam het voor dat pachters bij de jaarlijkse inschrijvingen onderlinge afspraken maakten. Hierdoor wisten zij de aanneemsommen aan de lage kant te houden en hielden meer over dan billijk was. Veel pachters verdienden er dan ook goed aan.
Of Huibert ook hiermee veel geld verdiend heeft, is niet duidelijk, Hij had namelijk nog een andere bron van inkomsten: obligaties, losrentebrieven en custingbrieven. Hij leende zowel aan particulieren als aan de overheid en bij zijn overlijden bezat hij 29 van zulke waardepapieren met een totale waarde van 32.777 gulden en 15 stuivers. De vergoeding die toen gangbaar was voor geldleningen was de “sestiende penning”. Deze rente van 6,66 percent zou heden ten dage zeer acceptabel zijn.
Al met al laat Huijbert bij zijn overlijden eef aardig vermogen na zoals hierna te lezen valt in de inventaris van zijn goederen welke werd opge steld door de Rotterdamse Weeskamer.
Inventaris
Inventaris van alle de goederen roerenden en onroerenden, ìn ende uit schulden die Huijbrecht Leendertsz Bontebal Zaliger metter doot ontruijmt ende naegelaten heeft. Hier gelevert ter Weescamer der Stad Rotterdam bij Elisabeth van Leur weduwe van Jacob Bontebal ter presentie ende ten overstaen van Mr. J. Sismus doctor in medicìnen als getrout hebbende Lidewij Bontebal. Îtem d:Edele Gerard Wabels Doctor in medicinen ende Jan Pietersz Rijsoort als testamentair voochden over de onbejaerde kinderen van woorsegde Jacob Bontebal als erfgenamen, meffens de voorsegde Lidewij Bontebal, van de woorsegde Huibert Leendertsz Bontebal heurluien grootvader. Als voor W. Puijck ende Hugo du pis, weesmeesteren gepassert XXX April 1632. voorsegde Huijbert Leendertsz Bontebal heeft ange voor zijne aflijvicheijt al zijne Imboel israet vervreemd, zulcs dat hij geen Imnaegelaten heeft.
1) Wolle ende linne cleederen ten lijve van voorseede Huibert Leendertsz behoort heeft. Een swart laecken Mantel, Noch een swart laecken Mantel die tot een numantel voor Huiijbrecht en voorsegde kinderen van Jacob Bontebal zaliger gedeeltelijk gemaeckt is; Een oude groen laecken Mantel; Een nacht tabbert; Noch een dagelijkse nacht tabbert; Een paer laecken boxsen met een rockgen; Noch een paer laecken boxsen met een rockgen dwelck tot cleedinge van eenige voorsegde kinderen van Jacob Bontebal gebruickt ende verstrect is; Een sattijnen wambuijs; Twee paer coussen; Twee hoeden; Twee rijemen met silver beslach; Zeven hemden; Twaalf craegen; Vijer slaep mutsen; Een borstrok: Een kist. 2) Gelt uit sterffhuijs van Huibert Leendertsz Bontebal bevonden ende behorende:
* Een hondert drie en sestich dubbele rijders. * Noch drije enckele rijders.
* Twaelff vier dubbele pistoletten. * Acht gouwe realen.
* Een hele met een halve tennobel.
* Drij hondert zeven en tachtich rijcxdalers.
* Noch acht ende veertich rijcksdalers.
* Acht hondert negen en dertich schellen. (totaal 3446 gulden en 16 stuivers) 3) Onroerende goederen. Een huiijjs ende erve staende ende gelegen inde Lombertstraat binnen deselfde streckende van straet tot achter inde Rotte. Een veerschuijijt bij Huibert Leendertsz gevoert van Rotterdam op Amsterdam mette gereetschappen vandien. 4) Rentebrieven ende obligaties spreeckende het gemeen land van Holland ende West Vriesland, de admiraliteit van Rotterdam en particulieren.
* 10 Rentebrieven. * 3 Custingbrieven.
* 12 Obligaties. * 4 Geldleningen. (totaal 32.770 gulden en 15 stuivers)
Uit de inventaris blijkt dat zijn nalatenschap een waarde vertegenwoordigde van meer dan 42.000 gulden. Dat hij ondanks dat forse bedrag slechts twee paar “cousen” bezat, komt naar onze huidige maatstaven wat vreemd over.
Bronvermelding
Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.