VII – Hermanus veroordeeld tot acht dagen op water en brood

In de zomer van 1747 hielp Hermanus Bontenbal (VII-1) zijn collega met het vervoeren van een kleine hoeveelheid turf van de Bergweg in Hillegersberg naar hun beider woonplaats Rotterdam. Voorwaar geen opzienbarende handeling, maar beiden zouden hierdoor in de gevangenis komen.

Beroep

In 1747 was Hermanus 43 jaar oud en had eerder als metselaar gewerkt. Echter, in dat jaar was hij werkzaam in de loodwitmolen van De Sitter in Rotterdam en werkte vermoedelijk veel samen met de 33-jarige Jan Woutersz. De werkzaamheden waren arbeidsintensief en ongezond. Loodwit is een pigment dat voor de bereiding van loodwitverf werd gebruikt; lange tijd de meest gangbare witte verf. Ondanks prima eigenschappen wordt deze verf vanwege zijn toxiciteit nu niet meer toegepast. De productie van loodwit was gecompliceerd. Lood, gegoten in lange smalle repen, werd opgerold in potten geplaatst boven het niveau van het bierazijn in deze potten. Geplaatst in een broeiloods werden de potten afgedekt met stro en paardenmest. Door het broeien vormde zich azijndamp die het lood aantastte en omzette in een witte kalkachtige massa. Dit werd met behulp van klophamers gescheiden van de nog niet verteerde loodresten. Deze substantie, vermengd met water, werd enige keren in een rosmolen gemalen. Na droging werd het loodwit door middel van molenstenen nogmaals gemalen en in zuivere toestand in bolletjes verkocht. Maar doorgaans werd het met krijtpoeder vermengd en als loodwitbroden in de handel gebracht.

Smokkelen van turf en brood

Hermanus was door zijn collega Jan Woutersz gevraagd om hem te helpen met het halen van een wagen turf in Hillegersberg. In het veenachtige gebied rondom deze plaats werd nog turf gewonnen en het is aannemelijk dat deze brandstof daar goedkoper was dan in Rotterdam. Op de terugweg heeft Hermanus bij een bakker aan de Viersprong in Hillegersberg ook nog een broodje gekocht. Toen de twee mannen vervolgens op Rotterdams en grondgebied kwamen, werden ze gearresteerd en beschuldigd van het smokkelen van turf en brood. Inderdaad waren de regels toen zo dat het invoeren van deze goederen, maar ook van veel andere artikelen, niet was toegestaan. De Rotterdamse handelaren zouden anders benadeeld worden en ook de plaatselijke accijnsmeesters zouden belasting mislopen. Zware straffen waren op deze handelingen gesteld. Bijvoorbeeld een ordonnantie uit 1719 over het verbod van invoer van brood en gemalen producten, spreekt van een straf die bestond uit verbeurdverklaring van het geïmporteerde en een boete van wel 100 gulden.

Veroordeling

Over Hermanus’ smokkelzaak zijn twee aantekeningen in de Schepenboeken te vinden. In Oud Rechterlijk Archief nr. 283, fol. 53. staat het volgende: “Hermanus Bontebal van Rotterdam, oud 46 jaar werkt nu bij De Sitter in de loodwitmeulen, segt dat den andere hem versogt had om een handje te helpen tot haelen van turf van den Bergweg, dat hij sulx heeft gedaen en meteen een broodje heeft mede gebracht en dat hij daar onnosel in is”.

In. Oud Rechterlijk Archief Rotterdam nr. 269, fol. 148 staat: “zijnde betrapt op het smokkelen van turf en brood, is door de Heeren Schepenen als commissarissen ter decisie van Gemeene Landsmiddelen, gecondemneert om agt daegen water en broot te poeniteeren cum expensis, actum den 11 September 1747.

Verzoek tot vrijlating

De officier had veertien dagen geëist, maar de schepenbank besliste dat acht dagen voldoende was. De vrouwen van Hermanus en Jan Wouters zagen ook dit niet zitten en de gerechtelijke stukken vermelden dat beide echtgenotes in verweer kwamen. De ellende van hun mans afwezigheid, de gederfde inkomsten en de schande zagen zij al op zich afkomen. Zij hebben bij de schepenbank sterk aangedrongen op de vrijlating van Hermanus en Jan. Met succes, want beiden werden inderdaad nog dezelfde dag ontslagen “mids betaelende dezelve costen”. Wat met deze “costen” bedoeld werd, is niet geheel duidelijk; het bedrag was in het vonnis niet vermeld. Misschien waren de verschuldigde invoerrechten op de turf en het brood, verhoogd met de proceskosten, genoeg om beide mannen weer uit het Rotterdamse cachot te krijgen zodat zij zich weer bij hun manmoedige vrouwen konden voegen.

Bronvermelding

Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.