Uit een aantekening in een register (stadsarchief IJsselstein) blijkt dat Claes Michielsz in 1558 op bedevaart is geweest. Misschien was hij melaats en zocht hij bij de Onze Lieve Vrouw van Eiteren (bij IJsselstein ZH) heil en genezing.
Uit deze vermelding valt ook op te maken dat Claes nog niet bekeerd was tot de protestantse leer. Hoewel het protestantisme al in 1517 een aanvang nam toen Luther zijn 95 stellingen op de deur van de Wittenbergse kerk spijkerde, was het Calvijn die in de Nederlanden zijn volgelingen kreeg. Na 1535 verbreidde zijn leer zich vanuit Geneve en spoedig daarna hielden de calvinisten hier hun hagenpreken. De tegenstelling met de rk kerk werden steeds groter en in 1566 brak de Beeldenstorm uit. Het “kwaad” begon in Vlaanderen en zette zich voort tot in Friesland en Groningen. Het is bekend dat in Delft de kerkinterieurs in 1566 werden verwoest, van Zevenhuizen is het niet bekend. In en rondom Eiteren heeft de beeldenstorm zich waarschijnlijk pas later voorgedaan, want pas in 1577 kwam er een einde aan de rk-erediensten in de Sint-Nikolaaskerk te IJsselstein. Bovendien was de omwenteling niet zo strak bepaald. Tot 1622 en misschien ook nog daarna waren bedevaarten naar OLV van Eiteren niet verboden.
Bedevaartplaats Eiteren
De middeleeuwse parochie Eiteren bestaat niet meer als zelfstandige gemeente, het grondgebied is nu een deel van de stad IJsselstein. Gelegen aan de Hollandse IJssel is deze vroegere, maar ook huidige bedevaartsplaats, ongeveer 35 kilometer hemelsbreed verwijderd van Zevenhuizen.
Eiteren is als bedevaartsplaats bekend geworden door de verering van het miraculeuze Mariabeeldje, de “Onze Lieve Vrouw van Eiteren”. De oorsprong van de devotie hiervoor is onbekend en dat het voor 1310 opdook in Eiteren, staat ook niet vast. Volgens een oude legende is het in de middeleeuwen door slootgravers aan de oever van de IJssel nabij Eiteren gevonden. Het werd daarop naar de kerk in IJsselstein gebracht, verdween weer en werd vervolgens teruggevonden op de eerdere vindplaats. Zonder een afdoende verklaring herhaalde zich dit enige malen. De bevolking ervoer dit als een mysterie en er ontwikkelde zich een grote devotie voor dit beeldje. In het teken hiervan werd eind 14e eeuw een Onze Lieve Vrouwe Broederschap in het leven geroepen. Paus Bonifatius IX gaf in 1399 hieraan zijn goedkeuring waarmee dit document de eerste geschreven aanwijzing van het bestaan van dit beeldje is.
Ledenregister van de broederschap
Van deze broederschap is een ledenregister bewaard gebleven, bijgehouden van 1507 tot 1598. Op 146 smalle perkamenten pagina’s zijn in gotisch schrift de namen van de broeders en zusters geschreven. Op de eerste bladzijden staan namen van belangrijke personen, waarschijnlijk een samenvatting uit oudere registers. Jacoba van Beieren, haar echtgenoot Frank van Borssele, Willem van Egmond, een ridder van Nijewaal en talloze anderen die voor 1507 geleefd hebben. Daarna volgen de inschrijvingen die elk jaar plaatsvonden. Veel ingeschrevenen staan vermeld met plaats van herkomst: zowel uit alle delen van het Nederlandse grondgebied, uit Vlaanderen en Duitsland. Soms hadden pelgrims zich in familieverband laten inschrijven, soms in groepsverband en dan afkomstig uit één plaats.
In het jaar 58 (1558) zijn 37 leden ingeschreven waaronder “Die bonten bal va(n) Seve(n)husen” (zie de figuur hiernaast). Zonder twijfel is dat onze stamvader Claes Michielsz Den Boentenbal. Opmerkelijk is het dat in het volgende jaar, 1559, er weer 37 inschrijvingen waren, waaronder ”Nelken Michielse va(n) Seve(n)husen”. Het is zeer aannemelijk dat zij de zuster is van Claes Michielsz.
Nieuwe leden van de broederschap, dus ook Claes en Neelken, moesten een inschrijfgeld betalen van een ‘cromstart’ (14e- en 15e-eeuwse zilveren munt, waarop een leeuw met gekrulde staart). Tevens moest hij/zij een nalatenschap beloven van een pond bijenwas voor het maken van een kaars. In 1477 hebben ook “de zieke melaatsen in Holland en daarbuiten” zich verenigd tot een broeder- en zusterschap ter ere van OLV van Eiteren. De aanhangers vormden dus geen homogeen geheel. Enerzijds waren er de gewone broeders en zusters die met bijdragen de kapel onderhielden, en anderzijds de melaatse broeders en zusters die vaak maar eenmaal per jaar voor de processie naar Eiteren kwamen. Op de jaarlijks processie, gehouden op Sint-Jansdag (24 juni), werd het Mariabeeldje rondgedragen gevolgd door de OLV gildebroeders, de beroepsgilden uit de omstreken en het gilde van de melaatsen. De laatste groep droeg de zogenaamde Lazaruskaars met zich mee.
Leprozen
De kruistochten hadden de lepra op grote schaal naar Europa gebracht, een nieuwe en ongrijpbare ziekte. Is nu bekend dat besmetting enkel onder bepaalde omstandigheden mogelijk is, destijds dacht men daar anders over. Men vreesde zelfs de lucht die leprozen uitademden en men hoopte besmetting te voorkomen door de zieke buiten de samenleving te houden en dus uit de gemeenschap te stoten. Voor hen waren er speciale huizen buiten de stads- of dorpskernen.
Verder moesten zij een cape en handschoenen dragen, een wit lint om hoofd of hoed ter herkenning en een ratel of klepper om hun aanwezigheid aan te kondigen. Bovendien moesten zij roepen “onrein, onrein”.
Of Claes Michielsz in 1558 ook in meer of mindere mate melaats was, is uit de aantekening in het register niet vast te stellen. Het zou best kunnen en misschien ook zijn zuster Neelken. Beiden zijn in ieder geval voor 1569 overleden.
Het beeldje van Onze Lieve Vrouw
De juiste datering van het 22 cm hoge eikenhouten beeldje is lastig. Sommige experts denk aan de tweede helft van de 12e eeuw, anderen menen dat het een replica is uit de 14e eeuw. Waarschijnlijk is het vervaardigd in de Maasstreek, een gebied waar meer beeldhouwwerken werden gemaakt.
Het beeldje is nu opgesteld in een kapel van de Sint-Nicolaasbasiliek te IJsselstein. Maria met kroontje op haar hoofd zit op een troon en heeft haar voeten op een bankje. In haar rechterhand houdt ze een leliestaf. Het Kind op haar schoot, ook met een kroon, maakt met zijn rechterhand een zegenend gebaar en houdt met de andere hand het Boek des Levens vast. De groen-bruinige verflaag is gedeeltelijk met bladgoud bedekt.
Bij het zien van het beeldje moet men zich er van bewust zijn dat het gerestaureerd is. Vooral bij de laatste restauratie in 1936 heeft het veel veranderingen ondergaan. Nieuw zijn de armen van zowel Maria als van het Kind, het kleed van het Kind, de scepter van Maria en het boek. Later zijn ook de twee gouden kroontjes toegevoegd, zowel voor Maria als voor het Kind. Al met al ziet het beeldje door de vele restauraties en aanvullingen er heel anders uit dan in de 16e eeuw.
Maar wanneer naamdragers het Mariabeeldje nu aanschouwen en daarbij weten dat hun stamvader Claes Michiel Bontenbal dat in 1558 ook heeft gedaan, dan moet dat aan zijn nakomelingen en naamdragers toch een zeker gevoel van verbondenheid geven.
Bronvermelding
Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.