Arie Bontenbal (X-17) meldde zich in 1820 als vrijwilliger aan bij het 6e Regiment Huzaren en werd op 29 mei van dat jaar aangenomen voor de tijd van 6% jaar. Het stamboek van het korps (nummer 1758) vermeldt zijn lengte bij in dienst treden als 5 voet, 5 duim en 3 streek, dus de oude maatvoering. Dat is opmerkelijk, want de lichaamslengten van zijn broers Tieleman en Johannes werden in 1814 opgegeven in het nieuwe metrieke stelsel. Blijkbaar was deze Franse nieuwigheid in 1820 weer afgeschaft. Het stamboek vermeld verder dat hij op 6 december 1824 korporaal werd, op 27 juli 1825 weer huzaar en op 6 september 1826 weer korporaal. Op 26 januari 1827 in zijn diensttijd afgelopen en verlaat hij met een militair paspoort het Regiment Huzaren.
Toen Arie in maart 1828 in Capelle aan de IJssel trouwde, was hij al veldwachter van die plaats. Op 20 februari 1832 wordt hij ook aangesteld als “opziener der jagt en visscherij” en legt op 27 februari hiervoor de eed af. Het was een onbezoldigde baan. Zijn aanstelling, met registratienummer 2468, viel onder de verantwoordelijkheid van de opperhoutvester, de hoofdambtenaar van de Houtvesterij. De opzieners waren echter direct verantwoording schuldig aan de houtvester van het betreffende jachtdistrict waaronder zij vielen. Aangesteld als “extra ordinair opzichter” in het jachtdistrict nr. 5 van Zuid-Holland is zijn kring van surveillance: de stad Rotterdam, langs de Nieuwe Maas, Delfshaven, Schiedam tot aan Vijf Sluizen, Overschie, Berkel, Bergschenhoek, Hillegersberg, Bleiswijk, Schiebroek, Kralingen, Nieuwerkerk a/d IJssel, Capelle a/d IJssel en Kralingen. Hoe hij zijn gebied fysiek kon bestrijken is niet duidelijk. Een gemotoriseerd vervoermiddel of zelfs een fiets was nog niet beschikbaar. Alles moest te voet worden gedaan, misschien dat soms van een paard gebruik werd gemaakt. Een adequate controle in het hele terrein zal wel onmogelijk zijn geweest.
Maar toch vangt hij wel eens een stroper. Anthonus Fritch, 63 jaar oud en geboren te Rotterdam wordt door Arie’s ingrijpen op 22 februari 1839 door het kantongerecht te Hillegersberg veroordeeld tot het betalen van een flinke boete van 25 gulden omdat hij zonder licentie gevist had in andermans water. Tevens werd bij zo’n veroordeling altijd “het jagt- of vischtuig, de honden, het gevangen wild of de gevangen visch”” verbeurd verklaard en kwam “de opbrengst dezer confiscaties geheel ten voordele van den opziener”. Een voordeeltje voor Arie Bontenbal.
Maar het kan ook anders aflopen. Arie komt namelijk op een onduidelijke manier om het leven. Op zaterdagmorgen 30 juli 1842 wordt hij dood aangetroffen in het water langs de Langekade in Kralingen. Wat was er gebeurd? Was hij op de vrijdagse zomeravond in zijn functie van opziener der jacht en visserij soms achter een stroper aan geweest en was hij daarbij uitgegleden of was hij misschien door de stroper in het water geduwd.
Een andere mogelijkheid, minder heroïsch maar wel reëel, is dat hij die vrijdagavond op bezoek ís geweest bij zijn zuster Maria en zwager Jan Jalink. Zij bezaten sinds mei 1840 aan de Boschweg in Kralingen de herberg “Jagt en Vischlust” en het zou kunnen dat Arie daar te veel te drinken heeft gekregen.
Bronvermelding
Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.