Het gebied boven Rotterdam herbergde vroeger veel veenarbeiders, zoetwatervissers, boerenarbeiders en polderwerkers. Zij leidden vaak een zwaar en ruw bestaan. De hele dag blootgesteld aan alle voorkomende weersinvloeden en een uitzicht dat beperkt was tot gras en koren, water en modder en het stomme vee ìn de polder. Door dit leven in zo’n stille en eenzame omgeving kwamen bij sommigen niet de beste eigenschappen naar boven. Er doen dan ook hardnekkige verhalen de ronde dat in dit gebied veel zogenaamde bekkensnijders voorkwamen, lieden die al dan niet onder invloed van sterke drank snel met hun mes gereed stonden om daarmee de ander een jaap in zijn gezicht te geven. Of het in dit gebied meer voorkwam dan elders op het platteland is niet bekend. Wel is er door de Rotterdamse semi-historicus Gerrit van Spaan in 1752 een boekje geschreven over Louwtje van Zevenhuizen, een schelm die als bekkensnijder bekend stond.
Zo verhaalt Spaan dat de jeugdige Louwtje (volle naam Louwris Cornelisz Cloppenburg), met de baard nog maar net in de keel naar de Aarlanderveense kermis ging, een plaats waar liefhebbers van een “sneetje” graag naar toe gingen. Hij raakt daar inderdaad bij een ruzie betrokken en met “een bot mes stak hij zo meesterlijk naar zijn tegenstanders tronie, dat hij hem de bek van ‘t een oor tot ’t ander oor openrukte” Zijn hele leven is vervolgens doortrokken van zulke gebeurtenissen. Maar omdat hij niet onbemiddeld is, kan hij zijn daden altijd met wat dukaten afkopen. Uiteindelijk wordt hijzelf bij een vechtpartij doodgestoken. Zijn zoon neemt wraak en steekt vervolgens de dader neer. Mogelijk is dit gewelddadige verhaal gebaseerd op de avonturen van een historisch persoon, maar bewijzen hiervoor zijn er niet. Daarentegen zijn er genoeg historische gebeurtenissen bekend die de messentrekkerij in deze streek bevestigen. Gerrit Jansz Bontenbal (LX-2) maakte het zelf mee.
Toezichthouder
In 1778 werkt Gerrit Bontenbal bij boer Jacob Hilleboer. Zijn boerderij stond ten westen van de Schielandse Landscheiding in de in 1772 drooggemaakte Bleiswijkse polder. Dit gebied viel onder de jurisdictie van Bleiswijk en Zegwaard. Jacob Hilleboer woonde echter niet op deze boerderij, maar hij had Gerrit Bontenbal, hoewel pas 18 jaar oud, de leiding en het toezicht gegeven. In deze functie gelast Gerrit op woensdag 21 februari 1778 de vaste knecht Jan Berkhout om tot 12 uur ‘s nachts te waken bij een koe die aan het kalveren was. Na middernacht zou Gerrit Bontenbal het waken van hem overnemen.
Zoals afgesproken staat Bontenbal omstreeks die tijd op en treft tot zijn verbazing Jan Berkhout niet bij de koe aan maar bij de inwonende meid, de 24-jarige Hijna Jonkers. Verbaasd informeert Gerrit bij de knecht naar de toestand van de koe. Toen bleek dat de koe inmiddels gekalfd had, werd Gerrit boos. Of die boosheid kwam doordat hij niet gewaarschuwd was of dat Jan niet bij de koe was gebleven, is niet meer te achterhalen. Er ontstond een stevige woordenwisseling waarin Jan Berkhout onder andere zei “dat hij het verdomde om weer bij een koe te waken”. Berkhout bond daarna wat in en stelde voor om de kwestie van de woordenwisseling af te drinken. Blijkbaar tilde ook Gerrit Bontenbal niet zo zwaar aan het conflict en samen dronken ze een glaasje jenever.
Jan Berkhout kon het niet bij één glaasje laten en Gerrit schonk hem nog een keer in. Maar tegelijk stelde hij voor om op koffie over te gaan. Berkhout vond dat maar niks en al vloekend weigerde hij dat en zei: “Daar geef ìk de weerligt van”. Toch hing de meid Hijna Jonkers de waterketel boven het vuur en dronk later met Gerrit Bontenbal de koffie. Berkhout nam toen resoluut het kruikje jenever, plaatste het tussen zijn benen en dronk er gedurig uit. De meid werd bang van hem, raakte overstuur en zei “dat als hij zoo wilde drinken of te werk gaan, dat zij de deur zoude uitgaan”.
Inderdaad liep zij huilend naar buiten, het donker van de nacht in. Jan Berkhout ging haar achterna, kwam spoedig terug en ging toen Gerrit Bontenbal te lijf met een mes. Daarop vluchtte ook Gerrit Bontenbal naar buiten om hulp te gaan halen bij de 25-jarige Gerrit van Woerdt. Deze man, ook werkzaam op de boerderij, woonde even verderop in een houten huisje aan de Zoetermeerselaan. Tijdens het samen teruglopen naar de boerderij kwam op de Landscheidingskade opeens Jan Berkhout uit het donker tevoorschijn. Hij bedreigde eerst Gerrit Bontenbal en stak of hakte met zijn mes naar hem. Daarna zette Jan het mes op het gezicht van Gerrit van Woerdt. Er ontstond een worsteling en Berkhouts mes werd hem ontfutseld en verdween met een boog in het gras.
De ruzie was daarmee nog niet beëindigd, de dronken Berkhout ging over tot een handgemeen. Uiteindelijk bedaarde het wat en liepen Gerrit Bontenbal, Gerrit van Woerdt en Jan Berkhout terug naar de boerderij en dronken daar “de questie met een glas jenever” af. Knecht Jan viel al snel bij het vuur in slaap en bijgevolg kon de terroriserende messentrekker door zijn collega’s “in de morgenstond te bedde worden gebragt”.
De criminele rechtbank
Bleiswijk was geen lage- of ambachtsheerlijkheid zoals de meeste omringende dorpen, maar een hoge- of vrije-heerlijkheid. Het betekende dat er naast civiele rechtspraak ook criminele rechtspraak mocht worden uitgevoerd. Wel waren hiervoor twee rechtscolleges nodig. De civiele rechtspraak viel onder de competentie van schout en schepenen. Zij behandelden tevens de vrijwillige rechtspraak, bijvoorbeeld het opstellen van transportakten, processen-verbaal van veiling en toewijzing, hypotheekakten, huurcontracten en taxatierapporten voor de collaterale successie van particulieren.
De criminele rechtbank bestond uit de plaatselijke baljuw en zeven welgeboren mannen die door de provinciale overheid waren benoemd. De taak van de criminele rechtbank was het behandelen van criminele zaken. In dit college spraken de welgeboren mannen alleen recht, de baljuw was openbaar aanklager en uitvoerder van het vonnis. Omdat het dreigen met een mes tot een criminele daad werd gerekend, kwam de bovengenoemde zaak voor de criminele rechtbank. Een ruim zeven pagina’s tellend proces-verbaal werd ervan opgetekend. Hiervoor leggen dus drie getuigen een verklaring af, namelijk Gerrit Bontenbal die door Jan Berkhout met een mes was bedreigd, ten tweede de meid die alles had meegemaakt en nog Gerrit van Woerdt die te hulp was geschoten en ook was bedreigd. Geen verklaring van Jan Berkhout, want de verklaring was bedoeld om de zaak vast te leggen zoals blijkt uit de transcriptie van het laatste deel van het proces-verbaal.
“Gevende zij deposanten respectievelijk voor redenen van wetenschap, al het geene voornoemd is en bij ijeder gedeposeert, te hebben gezien, gehoort, gedaen en bijgewoont, en al het zelve nog versch in geheugen te hebben, mitsgaders ook de Persoonen daer in gemelt wel te kennen. Bereijt zijnde ijeder zijn gedeposeerde, daar toe gerequereert werdende, nader met Volemneele Eede te sterken. Aldus gedaen en gepasseert ten overstaen van Welgebooren Mannen voornoemt alle present zijnde op den 21 sten Februari 1778. Mij Present L van Kouwenberg, Secretaris”
Gerrit Bontenbal welgeboren man
Het is interessant om te vermelden dat op 23 november 1804 bovengenoemde Gerrit Bontenbal, samen met Cornelis den Hertog, Arij van Santen, Jan van Meel, Arij van Dalen, Albertus Furion door het Departementaal Bestuur van Holland werd aangesteld tot een van de welgeboren mannen van Bleiswijk. Hij was toen pas 44 jaar oud, maar waarschijnlijk kon hij tijdens de zittingen van de criminele rechtbank een afgewogen oordeel geven. Een oordeel dat ongetwijfeld gebaseerd was op ervaringen die hijzelf had meegemaakt.
Bronvermelding
Bovenstaande tekst is afkomstig uit ‘Het Zuid-Hollandse geslacht Bontenbal: de oudste twaalf generaties (Rijswijk, 2005)’ geschreven door P.J. Bontenbal.